Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0832/GA en 15/0834/GA, 29 september 2015, beroep
Uitspraakdatum:29-09-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/832/GA en 15/834/GA

betreft: [klager] datum: 29 september 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de uitspraken van respectievelijk 4 maart 2015 en 5 maart 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Nieuwegein in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw, mr. B.A.M. Hendrix, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. het feit dat klager gedurende zeven weken op de wachtlijst voor de arbeid heeft gestaan;
b. het aantal uren activiteiten dat klager gedurende die weken is aangeboden;
c. het niet direct ontvangen van wachtgeld.

De beklagrechter heeft de klachten ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt
– zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is op 1 december 2014 door de rechtbank veroordeeld. Vanwege een wachtlijst kon hij niet direct in een gevangenis worden geplaatst. Op grond van artikel 47, eerste lid, van de Pbw had klager vanaf 1 december
2014 recht op deelname aan de arbeid. Op de directeur rust een inspanningsverplichting om zorg te dragen voor de beschikbaarheid van arbeid. Daartoe wordt verwezen naar RSJ 12 mei 2010, 10/0472/GA. Bij structurele uitval is sprake van een schending van
de zorgplicht. Daartoe wordt verwezen naar RSJ 27 maart 2013, 12/3885/GA. Ook ten aanzien van gedetineerden die in een huis van bewaring verblijven dient de directeur zorg te dragen voor het aanbieden van arbeid.
Aan klager is gedurende de weken dat hem geen arbeid is aangeboden niet het minimum aantal uren (achttien uur) aan activiteiten geboden. Het feit dat klager op 17 december 2014 wachtgeld heeft ontvangen, doet daar niet aan af. Dit betreft namelijk een
verlate uitkering. De arbeidsuren kunnen aldus niet worden meegeteld bij de berekening van het aantal uren dagprogramma.

De directeur heeft hierop als volgt – zakelijk weergegeven – gereageerd. Het klopt dat klager op 1 december 2014 is veroordeeld. Een uitspraak is pas na veertien dagen onherroepelijk. De rechtbank dient de uitspraak vervolgens binnen 60 dagen naar de
inrichting te versturen. Op 2 januari 2015 is de uitspraak ontvangen en kon klager worden geplaatst in een gevangenis. Er is voldaan aan de inspanningsverplichting om klager aan de arbeid te laten deelnemen. Aan 70% van de gedetineerden die in een huis
van bewaring verblijven dient arbeid te worden aangeboden. Hierdoor ontstaat een wachtlijst. Klager is binnen zeven weken arbeid aangeboden. De gemiddelde wachttijd bedraagt zes tot acht weken.
Voor klager stond 20 uur per week arbeid ingepland. Gedurende de periode dat hij op de wachtlijst heeft gestaan heeft hij wachtgeld ontvangen. De arbeidsuren dienen dan ook te worden meegeteld bij de berekening van het aantal uren dagprogramma. Klager
is aldus meer dan 18 uur aan activiteiten aangeboden. Het dagprogramma voldoet ruimschoots aan de ondergrens van artikel 3 lid 3 van de Penitentiaire maatregel (Pm).
Klager is door een fout in het loonregistratiesysteem niet direct wachtgeld uitgekeerd. Dit is meteen hersteld toen hiervan kennis werd genomen. Dit betreft geen beslissing als bedoeld in artikel 60 van de Pbw.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende.
Klagers klacht is gericht tegen het feit dat hij gedurende zeven weken op de wachtlijst voor de arbeid heeft gestaan.

Ingevolge het bepaalde in artikel 47 van de Pbw hebben gedetineerden recht op deelname aan de in de inrichting beschikbare arbeid. Uit de Memorie van toelichting bij paragraaf 17 sub a blijkt dat ook in de huizen van bewaring arbeid centraal wordt
gesteld. Op de directeur rust derhalve de verplichting om voldoende arbeid in de inrichting te realiseren. Dat in de inrichting een wachtlijst wordt gehanteerd voor de periode dat niettemin onvoldoende arbeid beschikbaar is, merkt de beroepscommissie
niet aan als onredelijk of onbillijk. Naar het oordeel van de beroepscommissie dient evenwel de termijn dat de gedetineerde op de wachtlijst staat te worden begrensd.

Reeds eerder heeft de beroepscommissie geoordeeld (RSJ 11 september 2015, 15/410/GA) over de redelijkheid van de wachttijd. Of de wachttijd redelijk is, wordt mede bepaald door de bijzondere omstandigheden de inrichting betreffend en de inspanning die
de directeur heeft verricht om zijn zorgplicht na te komen. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn in onderhavig geval door de directeur, behoudens diens verwijzing naar het aantal beschikbare arbeidsplaatsen, aangevoerd noch aannemelijk geworden.
Evenmin is gebleken dat de directeur zich heeft ingespannen voldoende arbeid binnen de inrichting te realiseren.
Onder deze omstandigheden moet de periode van zeven weken wachtlijst, voor zover deze de periode van vier weken overschrijdt, als onredelijk en onbillijk worden beschouwd. In het destijds geldende activiteitenrooster stond 20 uur per week arbeid
ingepland. Dit betekent dat klager ten onrechte € 45,60 (60 uur x € 0,76) aan arbeidsloon heeft misgelopen.

Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.
De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming, nu klager € 94,24 aan wachtgeld heeft ontvangen.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende.
De p.i. Nieuwegein is bij bestemmingsaanwijzing van 9 juni 2015 onder meer aangewezen als een huis van bewaring voor mannen, met een regime van beperkte gemeenschap.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Pm wordt aan gedetineerden die verblijven in een regime van beperkte gemeenschap tussen de 18 uren en 63 uren per week aan activiteiten en bezoek geboden.

De beroepscommissie overweegt dat – hoewel klager wachtgeld heeft ontvangen – de in het destijds geldende activiteitenrooster vermelde arbeidsuren gedurende zeven weken feitelijk niet aan klager zijn aangeboden. Daarnaast is niet gebleken hoeveel uur
activiteiten klager buiten het rooster om in die weken is aangeboden. De beroepscommissie acht derhalve aannemelijk dat het activiteitenprogramma niet heeft voldaan aan de in artikel 3, derde lid, van de Pm neergelegde norm. Gelet hierop zal de
beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Gelet op de hoogte van het aan klager toegekende wachtgeld, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het
toekennen van een tegemoetkoming.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag als vermeld onder c. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. en b. gegrond, vernietigt de uitspraken van de beklagrechter en verklaart de klachten alsnog gegrond. Zij bepaalt dat klager geen tegemoetkoming toekomt.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder c. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. A. van Holten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Boerhof, secretaris, op 29 september 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven