Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0410/GA, 11 september 2015, beroep
Uitspraakdatum:11-09-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/410/GA

betreft: [klager] datum: 11 september 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Norgerhaven te Veenhuizen,

gericht tegen een uitspraak van 3 februari 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Norgerhaven, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 juni 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting Lelystad, zijn [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Norgerhaven, en [...], juridisch medewerker bij de locatie Norgerhaven, gehoord.
Namens klager is een tweetal voormalige medegedetineerden, te weten [...] en
[...], opgeroepen om op de beroepen van de directeur te worden gehoord. Hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zijn beiden niet verschenen.
Klager is in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op het beroep te reageren.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het in de periode van 1 oktober 2014 tot 24 november 2014 in de cel insluiten tijdens de voor de arbeid bestemde tijd omdat klager in die periode op de wachtlijst voor de arbeid stond.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager een tegemoetkoming toegekend ter hoogte van het verschil in (regulier) arbeidsloon en de door klager over die hiervoor genoemde
periode ontvangen loonvervangende tegemoetkoming voor een aantal arbeidsuren van 20 uren per week.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In de Pbw noch in de bijbehorende regelingen wordt een maximale termijn genoemd waarbinnen gedetineerden die op de wachtlijst voor de arbeid staan, aan de arbeid moeten kunnen deelnemen. Uitgangspunt voor de inrichting is dat 70% van de gedetineerden
deelneemt aan zogenaamde productiearbeid terwijl er daarnaast nog 10% werkzaam is in zogenaamde kostenbesparende arbeid. Daarvan uitgaande kan 20% van de gedetineerden niet geplaatst worden op de arbeid. Klagers konden allen binnen ongeveer vier weken
geplaatst worden op de arbeid. In de inrichting wordt een dagprogramma aangeboden dat voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De directeur heeft al het mogelijke gedaan om hen aan de arbeid te krijgen. Het ontbreekt de inrichting aan (financiële)
middelen om alle gedetineerden te laten werken. De directeur streeft ernaar een zo klein mogelijke wachtlijst te krijgen. Inmiddels is er een wijziging gekomen in de planning voor de arbeid. Voorheen gebeurde dit door het hoofd arbeid maar nu is er een
coördinerend bureau voor. Het aanbieden van arbeid heeft in de inrichting een hoge prioriteit.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Klager heeft gedurende zeven weken op de wachtlijst gestaan en is in die periode gedurende de voor de arbeid bestemde tijd ingesloten geweest.

Ingevolge het bepaalde in artikel 47van de Pbw hebben gedetineerden recht op deelname aan de in de inrichting beschikbare arbeid. Op de directeur rust derhalve de verplichting om voldoende arbeid in de inrichting te realiseren. Dat in de inrichting een
wachtlijst gehanteerd wordt voor de periode dat niettemin onvoldoende arbeid beschikbaar is en dat vervolgens de gedetineerde die op de wachtlijst staat wordt ingesloten als er geen of onvoldoende personeel op de afdeling aanwezig kan zijn tijdens de
voor de arbeid gereserveerde tijd, merkt de beroepscommissie niet aan als onredelijk of onbillijk.

Naar het oordeel van de beroepscommissie dient evenwel zowel de termijn dat de gedetineerde op de wachtlijst staat, als de termijn waarbinnen hij tevens wordt ingesloten, te worden begrensd.

De termijn waarbinnen de gedetineerde op de wachtlijst staat en tegelijkertijd wordt ingesloten gedurende de voor arbeid gereserveerde tijd, dient in redelijkheid te zijn begrensd en wel tot een periode van twee weken, behoudens in geval van
uitzonderlijke omstandigheden. Indien na ommekomst van deze periode het de directeur niet is gelukt voldoende arbeid te realiseren, is de beroepscommissie van oordeel dat insluiten als gevolg van het ontbreken van voldoende arbeid, als onredelijk of
onbillijk moet worden aangemerkt. Op de directeur rust alsdan de verplichting voor een alternatief voor insluiting zorg te dragen.
Nu klager zeven weken ingesloten heeft gezeten, terwijl hij op de wachtlijst stond, moet deze periode voor zover deze de termijn van twee weken overschrijdt derhalve als onredelijk en onbillijk worden beschouwd.

Of de wachttijd redelijk is, wordt mede bepaald door de bijzondere omstandigheden de inrichting betreffend en de inspanning die de directeur heeft verricht om zijn zorgplicht na te komen. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn in onderhavig geval
door de directeur, behoudens diens verwijzing naar het aantal beschikbare arbeidsplaatsen en de voor de arbeid in aanmerking komende gedetineerden, aangevoerd noch aannemelijk geworden. Evenmin is gebleken dat de directeur zich heeft ingespannen
voldoende arbeid binnen de inrichting te realiseren.
Onder deze omstandigheden moet de periode van zeven weken wachtlijst, voor zover deze de periode van vier weken overschrijdt, als onredelijk en onbillijk worden beschouwd.
Voor zover sprake is van overschrijding van één of beide hierboven vermelde periodes, zal een tegemoetkoming moeten worden toegekend.

De beroepscommissie beslist thans anders dan eerder in soortgelijke gevallen waarin ruimere periodes wachttijd in combinatie met insluiting als niet onredelijk en onbillijk werden aangemerkt en overweegt daartoe als volgt. Arbeid moet gezien worden als
een belangrijke bezigheid die dienstbaar is aan de voorbereiding van de terugkeer van de gedetineerde in de samenleving. Daarnaast moet worden voorkomen dat gedetineerden aan beperkingen worden onderworpen die niet strikt noodzakelijk zijn voor het
doel
van de vrijheidsbeneming of in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting. Bovendien heeft de invoering van DBT, Promoveren en Degraderen, de positie van gedetineerden wat betreft de beperkingen waaraan zij noodgedwongen
moeten worden onderworpen, niet verbeterd.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom – voor zover een en ander is komen vast te
staan – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ten aanzien van het beklag ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal, met aanvulling van de gronden, worden bevestigd.

De beroepscommissie kan zich verenigen met de toegekende tegemoetkoming. Het beroep ten aanzien van dit onderdeel van uitspraak van de beklagrechter zal eveneens ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Plaisier MSC, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 11 september 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven