Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2291/GV, 22 september 2015, beroep
Uitspraakdatum:22-09-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2291/GV

betreft: [klager] datum: 22 september 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.C. van Linde, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 8 juli 2015 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. C.M. Bitter, in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Bij brief van 25 augustus 2015 is, op verzoek van de beroepscommissie, namens de Staatssecretaris door [...], coördinerend juridisch adviseur bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, nadere informatie verstrekt. Een afschrift hiervan is aan klagers
raadsman verzonden.
Namens klager is hier op 9 september 2015 op gereageerd. Een afschrift hiervan is aan de Staatssecretaris verzonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft op 8 juli 2015 beslist – voor zover in beroep aan de orde – dat in klagers detentieplan wordt opgenomen dat tweemaal per jaar op klagers verzoek aan klager incidenteel verlof kan worden verleend, onder voorwaarde dat het
verlof
niet langer dan acht uur per dag duurt, altijd onder bewaking van minimaal twee personen zal plaatsvinden en tussen het vorige verlof altijd minimaal vier maanden zit.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Tweemaal per jaar een verlof van acht uur is onvoldoende ten einde te kunnen resocialiseren. Klager is van mening dat sprake is van strijd met hetgeen is overwogen in de
uitspraak RSJ 19 mei 2015, 14/3342/GV (eindbeslissing) en met het EVRM. De beroepscommissie heeft met voornoemde uitspraak van 19 mei 2015 voor ogen gehad dat het verlof van klager moet worden gezien als onderdeel van zijn resocialisatie. Overwogen is
dat algemeen verlof voor dit doel de meest aangewezen vorm is, maar verlening hiervan om juridische redenen niet mogelijk is. Uitsluitend om die reden moest het verlof van klager in de vorm van incidenteel verlof worden verleend. Bovendien is klager
van
mening dat het bij resocialisatie past dat op termijn onbegeleide verloven worden toegestaan. Klager heeft de indruk dat de Staatssecretaris er alles aan gelegen is te voorkomen dat klager goed kan resocialiseren en hierdoor op termijn in aanmerking
kan
komen voor gratie.

Bij nadere reactie van 9 september 2015 is door klagers raadsman verwezen naar een rapport van 5 augustus 2015 met betrekking tot klagers resocialisatie. Dit rapport is opgesteld namens de Staatssecretaris in het kader van een op 9 april 2015 ingediend
gratieverzoek van klager. Voorts is van belang dat klager op 18 augustus 2015 voor het eerst incidenteel verlof heeft genoten. Hiervan is door de Dienst Vervoer en Ondersteuning een verslag opgemaakt dat, ondanks dat dit vanuit de inrichting was
toegezegd, nog niet aan klagers raadsman is verstrekt.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Dat klager om juridische redenen niet in aanmerking komt voor algemeen verlof betekent niet dat het incidenteel verlof in het geval van klager zou
moeten worden uitgelegd en verleend als algemeen verlof. Incidenteel verlof heeft blijkens de toelichting op de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) een invalshoek die zich duidelijk onderscheidt van de overige
verlofmogelijkheden. Het incidenteel verlof ziet op een tijdelijke en noodzakelijke afwezigheid buiten de inrichting. Het moet steeds gaan om individueel bepaalde, uitzonderlijke en vaak onverwachte gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer die een
zwaarwegende reden vormen voor het verlenen van verlof en die relatief gezien steeds beperkt in aantal zijn. De beslissing om klager in staat te stellen tweemaal per jaar incidenteel verlof aan te vragen met het oog op zijn resocialisatie vormt binnen
de kaders van de Regeling volgens de Staatssecretaris een juiste invulling van de uitspraak van de beroepscommissie van 19 mei 2015. De Staatssecretaris is hiermee binnen de grenzen van zijn beleidsvrijheid gebleven. Het gaat in de Regeling om een
beperkt aantal verloven, anders zou ook het onderscheid met algemeen verlof vervallen. Daarbij wijst de Staatssecretaris er op dat in de beslissing ter uitvoering van de uitspraak geen strenge eisen worden gesteld aan de nadere invulling van het
incidenteel verlof in die zin dat sprake moet zijn van een individueel bepaalde, uitzonderlijke gebeurtenis in de persoonlijke sfeer die een zwaarwegende reden vormt voor het verlenen van verlof, waarbij de aanwezigheid van klager bij die gebeurtenis
om
redenen van humanitaire aard of met het oog op resocialisatie noodzakelijk wordt geacht. Klager wil kennelijk algemeen verlof afdwingen, maar daarvoor bestaat geen grond. De beroepscommissie heeft immers overwogen dat klager daar niet voor in
aanmerking
komt. Het incidenteel verlof waarvoor klager volgens de beroepscommissie wel in aanmerking moet komen, zal volgens de Staatssecretaris binnen de kaders van de Regeling moeten blijven. Op grond van artikel 21, tweede lid, van de Regeling kan incidenteel
verlof onder begeleiding of bewaking plaatsvinden. De Staatssecretaris acht bewaking noodzakelijk gelet op de levenslange gevangenisstraf en de ongewenstverklaring. Dat klager van mening is dat de Staatssecretaris koste wat het kost klagers
resocialisatie zou willen tegenhouden, dient voor rekening van klager te blijven en kan niet als beroepsgrond dienen.

Bij nadere reactie van 25 augustus 2015 is namens de Staatssecretaris, door [...], desgevraagd aangegeven dat het detentieplan van klager door de Staatssecretaris – namens deze de directeur Gevangeniswezen – is vastgesteld en vastgelegd bij brief van
20
oktober 2014. Het gaat om een dynamisch proces. Wijzigingen in het detentieplan worden vastgesteld door de Staatssecretaris, namens deze de directeur Gevangeniswezen.

3. De beoordeling
Achtergrond
Bij uitspraak van 19 mei 2015 heeft de beroepscommissie klagers beroep gericht tegen de beslissing van 1 september 2014 gegrond verklaard, de bestreden beslissing vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen een termijn van twee maanden een
nieuwe beslissing te nemen toegespitst op incidenteel verlof, in het kader van de resocialisatie van klager en als onderdeel van zijn detentieplan (RSJ 19 mei 2015, 14/3242/GV eindbeslissing).

Op 8 juli 2015 heeft de Staatssecretaris uitvoering gegeven aan deze uitspraak en – onder meer – beslist dat in klagers detentieplan wordt opgenomen dat tweemaal per jaar op klagers verzoek aan klager incidenteel verlof kan worden verleend en de
Staatssecretaris klagers verzoek om verlof voor 2015 tegemoet ziet.

Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Pbw heeft de gedetineerde het recht tegen een hem betreffende beslissing aangaande verlof, voor zover hiertegen geen beklag ingevolge artikel 60, eerste en tweede lid, openstaat, een met redenen omkleed
beroepschrift in te dienen bij de commissie, bedoeld in artikel 73, eerste lid.

Nu uit de op 25 augustus 2015 namens de Staatssecretaris verstrekte inlichtingen is gebleken dat klagers detentieplan is vastgesteld door de Staatssecretaris, stelt de beroepscommissie vast dat sprake is van een beslissing aangaande verlof, waar geen
beklag ingevolge artikel 60 van de Pbw tegen openstaat. Klager kan dan ook worden ontvangen in zijn beroep.

Inhoudelijk
In de uitspraak RSJ 19 mei 2015, 14/3242/GV (eindbeslissing) heeft de beroepscommissie onder meer overwogen dat voor resocialisatie algemeen verlof de meest aangewezen vorm is, maar klager niet voor deze vorm van verlof in aanmerking komt. De
beroepscommissie heeft geoordeeld dat, nu resocialisatie noodzakelijk wordt geacht en incidenteel verlof wel mogelijk is, incidenteel verlof in klagers geval de meest passende verlofvorm is. Hierbij heeft de beroepscommissie in aanmerking genomen dat
dit verlof zo nodig onder begeleiding of bewaking kan plaatsvinden.

Incidenteel verlof kan ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Regeling worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Ingevolge het tweede lid van dat
artikel kan incidenteel verlof indien nodig onder begeleiding of bewaking plaatsvinden. Ingevolge het derde lid wordt incidenteel verlof niet verleend, indien de gedetineerde binnen een maand na de beoogde verlofdatum in aanmerking komt voor
invrijheidstelling of regimesgebonden of algemeen verlof. In de artikelen 22 tot en met 31 van de Regeling is voorts een aantal gevallen opgesomd waarin incidenteel verlof kan worden verleend. Die opsomming is niet limitatief.

Namens de Staatssecretaris is op 8 juli 2015 – voor zover thans van belang – beslist in klagers detentieplan op te nemen dat tweemaal per jaar op verzoek van klager aan klager incidenteel verlof kan worden verleend. Voorts is beslist dat het verlof
niet
langer duurt dan acht uur per dag, het verlof altijd onder bewaking van minimaal twee personen zal plaatsvinden en tussen het verlof en het vorige verlof altijd minimaal vier maanden zit (en dit voor 2015 een kortere periode kan zijn).

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde beslissing van de Staatssecretaris niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De beroepscommissie acht de frequentie van tweemaal per jaar (een verzoek tot) incidenteel verlof voor de duur
van acht uur niet op voorhand onredelijk of onbillijk. Evenmin acht de beroepscommissie de beslissing dat het verlof altijd onder bewaking dient plaatsvinden, gelet op de bijzondere omstandigheid dat klager levenslang is gestraft en ongewenst verklaard
is, evenmin op voorhand onredelijk of onbillijk, noch in strijd met het bepaalde in het EVRM. Hierbij merkt de beroepscommissie op dat een concrete toetsing pas plaats kan vinden indien sprake is van een (afwijzende) beslissing op een verzoek om
verlof.
Bij deze toetsing kan het verloop van een eerder verlof dan wel van eerdere verloven worden betrokken. De beroepscommissie gaat er overigens vanuit dat waar sprake is van een dynamisch proces het detentieplan tussentijds kan worden bijgesteld.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 22 september 2015

secretaris voorzitter

Naar boven