Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1240/GA en 15/1384/GA, 20 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:20-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1240/GA en 15/1384/GA

betreft: [klager] datum: 20 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

en

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein,

gericht tegen een uitspraak van 16 april 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde p.i.

Alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 juli 2015, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Nieuwegein gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij
daarvan geen gebruik gemaakt. Klagers raadsman, mr. J.P.W. Nijboer, heeft schriftelijk bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing d.d. 29 januari 2015 tot degradatie van klager naar het basisprogramma.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 35,=, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager vindt de toegekende tegemoetkoming van € 35,= te laag. Klager zit nog steeds in een basisprogramma (rood). Uitgegaan zou moeten worden van een
bedrag
van
€ 7,50 per dag. Ook kwam klager niet in aanmerking voor de extra’s van een groene afdeling zoals extra bezoek, sport en recreatie. Verder heeft klager geen arbeid kunnen volgen. Klager meent dat hij hiervoor gecompenseerd zou moeten worden.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur heeft de reclassering opdracht gegeven om met klager in gesprek te gaan om meer inzicht in het recidiverisico en criminogene factoren te
kunnen krijgen en de directeur te adviseren over de noodzaak van gedragsinterventies. Hiervoor bestond aanleiding, omdat klager is veroordeeld vanwege overtredingen van de Opiumwet en hij tijdens de detentie positief heeft gescoord na urinecontroles.
Klager heeft aan het gesprek met de reclassering onvoldoende medewerking verleend. Hierdoor heeft de inrichting geen re-integratieplan kunnen opstellen. Het niet meewerken aan de re-integratie is zeer ongewenst en vormt voldoende grond voor een
degradatiebesluit. Met de degradatie wordt beoogd het ongewenste gedrag te ontmoedigen en het gewenste gedrag te stimuleren. In de bestreden beslissing zijn de positieve urinecontroles inderdaad niet opgenomen. In het verweerschrift voor de
beklagrechter is hiernaar verwezen ter onderbouwing dat gedragsinterventies bij klager nodig kunnen zijn. Klager is in 2014 voor drie positieve urinecontroles disciplinaire gestraft, waaronder voor de urinecontrole van 16 december 2014. In 2015 heeft
klager op 24 maart 2015 en 4 mei 2015 positief gescoord na een urinecontrole op 24 maart 2015. Klager blijft drugs gebruiken. Wat betreft de hoogte van de tegemoetkoming is de directeur niet ingegaan op klagers verzoek om hem te compenseren met €
859,=.
De directeur vindt het essentieel dat klager meewerkt aan zijn re-integratie, mede gelet op het delict (handel in drugs) waarvoor hij is veroordeeld. Klager werkt wel mee aan andere onderdelen zoals de reflector en de module Kiezen voor verandering
(KVV). Klager heeft vragen over zijn strafzaak niet willen beantwoorden. Daarnaast wilde hij geen antwoord geven op vragen over relaties met vrienden en kennissen. Ook kritische vragen over denkpatronen, gedrag en vaardigheden wilde hij niet
beantwoorden.

3. De beoordeling
Onder meer in de uitspraken van 10 november 2014 (RSJ 10/11/2014, 14/1918/GA) en 17 maart 2015 (RSJ 17/03/2015, 14/3589/GA) heeft de beroepscommissie geoordeeld dat de directeur voorafgaand aan een beslissing tot degradatie een belangenafweging dient
te
maken. Bij die belangenafweging dient de directeur het ‘oranje-gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde en uit die belangenafweging dient
duidelijk te blijken waarom het ‘oranje-gedrag’ dan wel ‘rode gedrag’ van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het DBT dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot
degradatie. Die belangenafweging dient, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te
worden vastgelegd.

Klager is gedegradeerd, omdat hij onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn re-integratieplan. Klager heeft geen antwoord willen geven op vragen van de reclassering over zijn strafzaak. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur
onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke belangenafweging hij heeft gemaakt. Niet gebleken is dat ook het positieve gedrag van klager bij de beslissing is betrokken. Daar komt bij dat in de door de directeur gegeven motivering onvoldoende rekening
is gehouden met de positie van klager als verdachte in zijn strafproces, nu hij in hoger beroep is gegaan. Zijn weigering op vragen over zijn strafzaak antwoord te geven, kan gelet op zijn overigens meewerkende houding ten aanzien van de onderdelen KVV
en de reflector, niet worden uitgelegd als zou klager niet willen meewerken aan zijn re-integratie. Het beroep van de directeur zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Het beroep van klager is gericht tegen de hoogte van de tegemoetkoming. De beroepscommissie kan zich vinden in de door de beklagrechter vastgestelde tegemoetkoming en verklaart het beroep van klager hiertegen ongegrond.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen van de directeur en klager ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. L.M. Moerings en drs. R.K. Boelens, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 20 juli 2015

secretaris voorzitter

Naar boven