Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3589/GA, 17 maart 2015, beroep
Uitspraakdatum:17-03-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3589/GA

betreft: [klager] datum: 17 maart 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.C.E.C. Luns, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 september 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 december 2014, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. N.C.E.C. Luns, de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Lelystad, [...], en de
juridisch medewerker bij de p.i. Lelystad, [...].
De beroepscommissie heeft voorts kennis genomen van klagers brief van 21 januari 2015.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 29 juli 2014 tot terugplaatsing van klager naar het basisprogramma.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is ontkennende verdachte. Hij heeft hoger beroep ingesteld tegen zijn veroordeling in eerste aanleg en is dus niet afgestraft. Om die
reden kan hij niet worden verplicht te werken aan re-integratie. Daarnaast wil klager niets met de reclassering te maken hebben, omdat hij een conflict met haar heeft. Ook in het huis van bewaring (h.v.b.) van de p.i. Haarlem weigerde klager te werken
aan zijn re-integratie. Desondanks is zijn gedrag in de p.i. Haarlem consequent als ‘groen’ beoordeeld. Op
15 juli 2014 is klager overgeplaatst naar de p.i. Lelystad. Bij binnenkomst is hij in het plusprogramma geplaatst, maar na twee weken is hij, vanwege zijn weigering te werken aan re-integratie, gedegradeerd naar het basisprogramma. Die beslissing is
onbegrijpelijk, nu klagers gedrag en opstelling na zijn overplaatsing in het geheel niet zijn veranderd en de condities en omstandigheden hetzelfde zijn gebleven als in de p.i. Haarlem. Hierbij komt nog dat andere gedetineerden die weigeren mee te doen
aan de module ‘Kies voor Verandering’ wel in het plusprogramma zitten. De beslissing is voorts onvoldoende gemotiveerd, nu uit die beslissing niet blijkt of klager is gedegradeerd vanwege ‘oranje gedrag’ of vanwege ‘rood gedrag’.

Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Indien een gedetineerde overkomt vanuit een andere inrichting, wordt ‘de kleur’ die de gedetineerde in de vorige inrichting had in
principe overgenomen. De gedetineerde wordt dan gedurende een bepaalde periode geobserveerd, waarna de directeur een eigen beslissing omtrent ‘de kleur’ neemt. Re-integratie is het kernpunt van het DBT. Elke gedetineerde vult de Reflector in en neemt
deel aan de module ‘Kies voor Verandering’. Dit zijn harde voorwaarden voor plaatsing in een plusprogramma. Sinds zijn binnenkomst weigert klager deel te nemen aan de module ‘Kies voor Verandering’ en aan alle overige activiteiten die gericht zijn op
re-integratie. Meerdere disciplines hebben met klager gesproken over zijn re-integratie en de gevolgen van zijn houding, maar desondanks hield klager voet bij stuk. De consequente weigering van klager mee te werken aan re-integratie, stond een langer
verblijf in het plusprogramma in de weg. Klager is in het MDO besproken. In dit overleg is een belangenafweging gemaakt.

3. De beoordeling
Uit de nota van toelichting (hierna: de nota) bij de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) in verband met de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt. 20 februari
2014, nr. 4617) komt naar voren dat uitgangspunt van het DBT is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde, zo
blijkt uit de nota, aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren dan wel degraderen is dus afhankelijk van de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn
eigen
re-integratie, hetgeen onder meer uit zijn gedrag zal blijken. Als hulpmiddel bij die beoordeling zijn in de bijlagen bij de Regeling voorbeelden gegeven van gedrag dat als ‘goed gedrag’ (groen gedrag), ‘dit kan beter-gedrag’ (oranje gedrag) of
‘ongewenst gedrag’ (rood gedrag) wordt aangemerkt.

Artikel 1d, derde lid, van de Regeling luidt – voor zover hier van belang – als volgt: “Indien de gedetineerde die is gepromoveerd op een van de onderdelen van goed gedrag verzaakt, kan de directeur besluiten tot degradatie.” Niet elk ‘oranje-gedrag’
dan wel ‘rood-gedrag’ leidt dus per definitie tot degradatie, aangezien niet elk ‘oranje gedrag’ of ‘rood gedrag’ tevens hoeft in te houden dat een gedetineerde onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie. Daarnaast dient voorkomen
te
worden dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld.
Gezien het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel – zo oordeelde zij reeds in haar uitspraak van 10 november 2014 (14/1918/GA) – dat de directeur voorafgaande aan een beslissing over degradatie een belangenafweging dient te maken. Bij die
belangenafweging dient de directeur het ‘oranje-gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde en uit die belangenafweging dient duidelijk te
blijken
waarom het ‘oranje gedrag’ dan wel ‘rode gedrag’ van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het DBT dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie.
Die belangenafweging dient, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden
vastgelegd.

Uit de stukken alsmede hetgeen klager ter zitting heeft verklaard, komt naar voren dat klager weigert deel te nemen aan de module ‘Kies voor Verandering’, het programma Terugdringen Recidive, gedragsinterventies en alle andere vormen van re-integratie.
Hoewel medewerkers van verscheidene disciplines met klager in gesprek zijn gegaan en hem erop hebben gewezen dat het consequent niet meewerken aan re-integratie zal leiden tot degradatie, bleef klager volharden in zijn weigering. Uit dit gedrag van
klager kan zonder meer worden afgeleid dat klager in het geheel geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie. Klager kon op grond hiervan worden gedegradeerd.
De omstandigheid dat klagers gedrag in de p.i. Haarlem is beoordeeld als ‘groen’, terwijl hij ook daar weigerde deel te nemen aan re-integratie, kan aan bovenstaand oordeel niet afdoen. Immers, de directeur van de p.i. Lelystad komt een eigen
beoordelingsruimte toe en wordt zelfs geacht regelmatig te bezien of een gedetineerde nog wel voldoet aan de eisen voor verblijf in een plusprogramma. Het argument van klager dat hij niet kan worden verplicht te werken aan zijn re-integratie, omdat hij
ontkennende verdachte is en niet afgestraft is, treft evenmin doel. Re-integratieprogamma’s zijn namelijk niet enkel toegespitst op de strafzaak dan wel het delict waarvoor een gedetineerde is veroordeeld, maar omvatten meerdere onderdelen, zoals het
aanleren van vaardigheden en gedragsalternatieven. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan van klager, die in eerste aanleg is veroordeeld, in redelijkheid worden verlangd dat hij meewerkt aan de re-integratieonderdelen die betrekking hebben op
(alle) andere terreinen dan zijn strafzaak.

Echter, ook in een bijzondere situatie als de onderhavige, waarin duidelijk is dat een gedetineerde geen (enkele) verantwoordelijkheid voor zijn re-integratie neemt, moet de directeur een inzichtelijke belangenafweging als voornoemd maken. In het
degradatiebesluit dient de directeur dan weer te geven dat uit het gedrag van de gedetineerde blijkt dat hij in het geheel geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie en dat hij, welk positieve gedrag hier ook tegenover staat, om die reden
wordt gedegradeerd. Nu dit niet in het degradatiebesluit is weergegeven en niet is gebleken dat de directeur een belangenafweging als voornoemd heeft gemaakt, voldoet het degradatiebesluit niet aan de daaraan te stellen motiveringseisen. Hierbij komt
nog dat de directeur in zijn beslissing het gedrag van klager heeft gekwalificeerd als “dit kan beter gedrag (oranje) of ongewenst gedrag (rood)”, en daarbij geen keuze heeft gemaakt, hetgeen wel had gemoeten.
Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Aangezien klager op geen enkele wijze verantwoordelijkheid wenst te dragen voor zijn
re-integratie ziet de beroepscommissie geen aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 17 maart 2015

secretaris voorzitter

Naar boven