Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0960/GV herstel uitspraak, 9 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:09-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/960/GV herstel uitspraak

betreft: [klager] datum: 9 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

[...], verder te noemen klager en ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens klager,

gericht tegen een op 17 maart 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft op 6 mei 2015 uitspraak gedaan. Op 11 mei 2015 heeft klagers raadsman, mr. J.W.E. Luiten bericht dat hem geen termijn is geboden het beroepschrift van klager aan te vullen. De raadsman heeft verzocht alsnog in de gelegenheid
te
worden gesteld klagers standpunt toe te lichten. Bij brief van 19 mei 2015 is de raadsman bericht dat door een administratieve fout hem geen termijn is geboden en dat hij alsnog in de gelegenheid zal worden gesteld het beroepschrift nader toe te
lichten. De raadsman heeft op 28 mei 2015 het beroepschrift toegelicht en de selectiefunctionaris is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Bij de RSJ is geen nadere reactie van de selectiefunctionaris ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek afgewezen, omdat klager tijdens een eerder verlof is aangehouden met een hoeveelheid softdrugs. De vrijhedencommissie schrijft dat er “geen vertrouwen is in een goed verloop van zijn verlof”, aangezien
klager tijdens detentie voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Dat zou betekenen dat het eerder mislukken van verlof klager in beginsel tot in het einde der dagen kan worden tegengeworpen. Klager is van mening dat de afwijzing van de verlofaanvraag
onvoldoende is gemotiveerd. Alle eerdere verloven zijn positief en zonder incidenten verlopen. Volgens het advies vrijheden zijn er ook “geen risico’s” ten aanzien van klager. Gezien klagers goede gedrag in detentie dient hij in aanmerking te komen
voor
verlof. Klager is veroordeeld in de (nieuwe) strafzaak en teruggeplaatst in een gesloten regime. Ook een tweede verlofaanvraag van 29 april 2015 is afgewezen op grond van een soortgelijke motivering als in de onderhavige beslissing. Het openbaar
ministerie en de politie hebben positief geadviseerd en daarbij is meegenomen dat klager bij een eerder verlof is gerecidiveerd. Het opnieuw in aanraking komen met politie en justitie is an sich onvoldoende voor een feitelijke onderbouwing van concreet
recidivegevaar. De raadsman verwijst naar RSJ 13 mei 2014, 14/1320/GV.
Ook de naderende VI-datum van klager, welke is bepaald op 9 december 2015, is niet meegewogen bij de bestreden beslissing. Uitvergelijkbare rechtspraak volgt dat hoe eerder de VI-datum in zicht is, hoe meer het verlenen van vrijheden is aangewezen. Zie
RSJ 16 maart 2015, 15/0300/GV, RSJ 6 augustus 2013, 13/2373/GV en RSJ 9 april 2013, 13/0736/GV.
Ook uit uitspraken van de beroepscommissie in vergelijkbare gevallen blijkt dat de motivering van de bestreden beslissing onvoldoende is. De raadsman noemt RSJ 20 augustus 2013, 13/1887/GA en RSJ 22 maart 2013, 13/0188/GA, waaruit blijkt dat het
aankomt
op de beoordeling van de omstandigheden van het geval. Bovendien is niet onderzocht of het verlof wel doorgang had kunnen vinden indien aan het verlof voorwaarden zouden worden verbonden. Verwezen wordt naar RSJ 21 februari 2013, 13/0017/GA. Klager is
van mening dat de selectiefunctionaris , door te onderzoeken of verlof met bijzondere voorwaarden een optie was, aan het belang van klager tegemoet had kunnen komen zonder het belang van de samenleving tekort te doen. Het beroep dient gegrond te worden
verklaard en de selectiefunctionaris dient te worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Aan klager dient een tegemoetkoming van
€ 50,00 te worden toegekend.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft tijdens een eerder verleend regimair verlof van zijn huidige detentie een strafbaar feit gepleegd. Hij is daarvoor in eerste aanleg veroordeeld. Het verzoek tot algemeen verlof is op grond van de artikelen 4b en 4d van de Regeling
tijdelijk
verlaten van de inrichting (de Regeling) afgewezen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Esserheem te Veenhuizen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag . Klager is in september 2014 aangehouden tijdens zijn weekendverlof wegens een handelshoeveelheid softdrugs. Klager is vanuit de zeer
beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) Fleddervoort overgeplaatst naar de locatie Esserheem. Klager is voor dit feit veroordeeld tot een straf van veertien dagen. De inrichting heeft geen vertrouwen in een goed verloop van het verlof nu klager is
gerecidiveerd tijdens detentie.

Het openbaar ministerie (OM) en de politie hebben geen bezwaar tegen het verlenen van verlof.
De reclassering heeft een rapport uitgebracht over een penitentiair programma (p.p.) voor klager. De invulling bestaat uit het werken bij een pizzeria en klager kan een kamer huren boven de pizzeria.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 3100 dagen (acht jaren en zes maanden) met aftrek, wegens overtreding van artikel 10 van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 18 december 2015.

Uit de stukken blijkt dat klager tijdens een regimair verlof van zijn huidige detentie een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd. Klager is in verband daarmee op 3 september 2014 vanuit de z.b.b.i. Fleddervoort in de locatie Esserheem geplaatst. Op 13
februari 2015 is klager voor dit feit veroordeeld tot tweemaal zeven dagen hechtenis wegens overtreding van de Opiumwet.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan nog vijf verlofaanvragen indienen. Klagers tweede verlofaanvraag is op 29 april 2015 afgewezen.

De beroepscommissie is van oordeel dat het feit dat klager is gerecidiveerd tijdens zijn huidige detentie een contra-indicatie vormt voor verlofverlening. Deze contra-indicatie kan, ondanks het positieve advies van de politie en het OM, een afwijzing
van klagers eerste verlofaanvraag rechtvaardigen. De nadere VI-datum vormt onvoldoende grond voor toekenning van het verlof, nu deze pas valt op 18 december 2015. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking
komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en d van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Voorts merkt de beroepscommissie op dat uit telefonische inlichtingen van 29 juni 2015 van de secretaris van de beroepscommissie bij klagers trajectbegeleider is gebleken dat de p.i. Veenhuizen bezig is met het opzetten van een penitentiair programma
(p.p.) voor klager bij de Stichting Exodus. Op 18 juni 2015 heeft de selectiefunctionaris klager verlof verleend voor een intakegesprek bij Exodus.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. G.L.M. Urbanus, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 9 juli 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven