Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3231/GA, 14 april 2014, beroep
Uitspraakdatum:14-04-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3231/GA

betreft: [klager] datum: 14 april 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 30 september 2013 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zwolle,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 maart 2014, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. T.S.S. Overes, en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Zwolle, [...], gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat klager na afloop van het bezoek zonder toezicht (BZT) op 11 augustus 2013 is gevisiteerd.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag nu zijn beklag betrekking heeft op een concrete
toepassing van algemeen geldende regels op een bepaalde dag. Na afloop van het BZT op 11 augustus 2013 is klager gevisiteerd. Er is niet in zijn anus en alleen in zijn mond gekeken. Hij moest zich wel volledig uitkleden en kniebuigingen maken. Klager
werd tot voor kort na afloop van ieder BZT gevisiteerd, maar inmiddels is dit niet meer het geval. Gedurende de tien jaar dat klager is gedetineerd, is nooit contrabande bij hem aangetroffen. Ook heeft hij nooit positief gescoord bij een urinecontrole.
De beroepscommissie heeft in haar uitspraak van 17 juli 2013, nr. 13/155/GA, geoordeeld dat het afnemen van een urinecontrole na elk BZT niet strookt met de dwingende bepaling van de Pbw, het overige in de inrichting gehanteerde beleid en de in de
inrichting gehanteerde regelgeving en derhalve onverbindend is. Het voorgaande dient ook te gelden ten aanzien van visitatie na elk BZT. Voorafgaand aan iedere visitatie dient een individuele beoordeling te worden gemaakt en dient bekeken te worden of
kan worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel. Volgens klager is de visitatie in strijd met artikel 3 en 8 van het EVRM, artikel 29 van de Pbw en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Verwezen wordt naar de uitspraken van de
beroepscommissie met de kenmerken:02/709/GA, 03/960/GA, 03/963/GA, 03/1317/GA, 03/1318/GA, 09/2986/GA en 09/2990/GA en de uitspraken van het EHRM van 4 februari 2003, nr. 52750/99 (Lorsé en anderen tegen Nederland) en nr. 50901/99 (Van der Ven tegen
Nederland).

De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Het is beleid om iedere gedetineerde na BZT te fouilleren of te visiteren. BZT duurt twee uur, er is geen toezicht
van het personeel en het is moeilijk om via de reguliere wegen contrabande op te sporen. Nadat aan klager in het kader van verlof meer vrijheden werden toegekend, is de directeur klager minder streng gaan controleren. Het beleid is echter nog steeds om
de gedetineerde na ieder BZT te visiteren. De directeur maakt hierbij wel een individuele afweging, maar de ruimte om af te wijken is niet heel erg groot. Dat nooit contrabande is aangetroffen bij een gedetineerde wil niet zeggen dat nooit contrabande
is afgegeven.

3. De beoordeling
De klacht is gericht tegen het visiteren van klager na afloop van het BZT op 11 augustus 2013. Nu het hier een specifiek bepaald geval betreft, ziet deze klacht op de concrete toepassing van voor alle in de inrichting verblijvende gedetineerden
geldende
regels. Om die reden is klager ontvankelijk in zijn beklag.

Artikel 29, eerste lid, van de Pbw luidt: “De directeur is bevoegd een gedetineerde bij binnenkomst of bij het verlaten van de inrichting, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de
inrichting, aan zijn lichaam of aan zijn kleding onderzoeken.” In het in de inrichting gehanteerde ‘Gedetineerdeninformatie BZT’ is vermeld dat visitatie plaatsvindt na afloop van ieder BZT. Ingevolge de huisregels van de p.i. Zwolle heeft een
gedetineerde ten hoogste één keer per maand recht op BZT.

De beroepscommissie is van oordeel dat in de regel het visiteren van een gedetineerde na afloop van het BZT, gelet op hetgeen door de directeur is aangevoerd en in het kader van de handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting, voorstelbaar
is. Gezien de formulering van de wet dient het echter mogelijk te zijn om in specifieke gevallen een uitzondering te maken. Niet gebleken is dat ten aanzien van klager op 11 augustus 2013 een dergelijke afweging is gemaakt, terwijl gezien de duur van
klagers detentie en de omstandigheid dat hij gedurende zijn detentie nimmer positief heeft gescoord bij een urinecontrole of anderszins in verband is gebracht met contrabande, naar het oordeel van de beroepscommissie sprake is van bijzondere tot een
uitzondering nopende omstandigheden. Daarop duidt ook het gegeven dat klager na 11 augustus 2013 minder streng is gecontroleerd. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie dan ook van oordeel dat de beslissing van de directeur om klager na afloop
van het BZT op 11 augustus 2013 te visiteren, als onredelijk en onbillijk dient te worden aangemerkt. Het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Aan klager zal een tegemoetkoming van € 10,= worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 10,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. A.G. Coumans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven