Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0155/GA, 17 juli 2013, beroep
Uitspraakdatum:17-07-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/155/GA

betreft: [klager] datum: 17 juli 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van,

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 13 november 2012 van de beklagcommissie bij de locatie Zwolle Zuid 1, voor zover het beroep daartegen is gericht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 juni 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Veenhuizen, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Zwolle Zuid 1.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het stelselmatig afnemen van een urinecontrole na ieder bezoek zonder toezicht (BZT).

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. De klachten hebben geen betrekking op een algemene regel of algemeen geldend beleid, maar op de toepassing van de algemene regel in een individueel geval.
Bovendien is deze algemene regel in strijd met hogere wet- en regelgeving. Klager had derhalve ontvankelijk moeten worden verklaard in zijn beklag. Het stelselmatig koppelen van urinecontroles aan BZT heeft geen basis in de Pbw noch in de Regeling
urinecontrole, de circulaire bezoek zonder toezicht voor gedetineerden of de huisregels. Het drugsontmoedigingsbeleid geeft hiervoor ook geen rechtsgeldige basis. De praktijk van afname van urinecontroles in de inrichting is in strijd met artikel 8 van
het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Tevens is het zo frequent afnemen van urinecontroles in strijd met het recht en met de redelijkheid en billijkheid. Klager heeft gedurende zijn detentie van meer dan tien jaar nooit positief
gescoord bij een urinecontrole en is nooit met drugs in verband gebracht. Klager heeft elke maand BZT en tussendoor worden er ook nog steekproefsgewijs urinecontroles afgenomen. Klager wordt aldus meer dan eenmaal per maand onderworpen aan een
urinecontrole. De noodzaak voor de urinecontroles ontbreekt. Er vindt geen individuele belangenafweging plaats.
Een urinecontrole direct na afloop van BZT is weinig waard. Eventueel druggebruik vlak voor het einde van BZT zal hiermee niet worden aangetoond. Bovendien zal het kreatininegehalte van de urine direct na afloop van BZT vaak laag zijn. Niet voor niets
wordt een urinecontrole bij voorkeur ’s ochtends vroeg voorgeschreven wanneer de urine geconcentreerd is.
Zowel de urinecontrole als visitatie na BZT is een zeer ingrijpend controlemiddel.
Klager heeft geen bezwaar tegen het steekproefsgewijs afnemen van urinecontroles. Op zich heeft hij ook geen bezwaar tegen visitatie maar de extra omstandigheden maken dat het zwaarder weegt.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het beklag is gericht tegen een algemeen geldende regel en betreft geen jegens klager genomen individuele beslissing. BZT vindt eenmaal per maand plaats. In het kader van het drugsontmoedigingsbeleid wordt na afloop een urinecontrole afgenomen. Dit is
standaard. Een positieve urinecontrole kan invloed hebben op het verlenen van het BZT. Gemeten moet kunnen worden of de urinecontrole in verband met het BZT positief was. Het is juist dat klager in de locatie Zwolle Zuid 1 nooit een positieve
urinecontrole heeft gehad. Iedereen die BZT heeft gehad, wordt een urinecontrole afgenomen. Het maakt niet uit om welke gedetineerde het gaat. Het is mogelijk dat enkele dagen voor de urinecontrole die plaatsvindt na BZT al een urinecontrole is
afgenomen of dat er een paar dagen daarna ad random opnieuw een urinecontrole wordt afgenomen. Vraag is of op dat moment de uitslag van de urinecontrole na BZT al bekend is. Bij de urinecontrole na BZT worden individuele gronden niet meegewogen.
Tijdens
BZT is er immers geen toezicht en bestaat de kans dat drugs de inrichting binnenkomen. Vanuit de wens dat er geen drugs worden ingevoerd in de inrichting vindt altijd een urinecontrole plaats na BZT.

3. De beoordeling
Voor zover klager heeft bedoeld tevens beroep in te stellen tegen visitatie na BZT kan de beroepscommissie klager niet in het beroep ontvangen nu dit onderwerp geen deel uitmaakt van het beklag.

Door klager is gesteld en door de directeur is ter zitting van de beroepscommissie bevestigd dat standaard na elk BZT een urinecontrole wordt afgenomen.

Artikel 30, eerste lid, van de Pbw bepaalt dat de directeur, indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting een gedetineerde kan verplichten om urine af te staan ten behoeve van een onderzoek
van
die urine op gedragsbeïnvloedende middelen.

Uit punt 12 van het Drugsontmoedigingsbeleid volgt dat het afnemen van een urinecontrole verplicht kan worden na bezoek zonder toezicht.

In de in de inrichting gehanteerde ‘Gedetineerdeinformatie BZT’ is niet terug te vinden dat urinecontrole plaatsvindt na BZT.

De beroepscommissie is van oordeel dat het in de inrichting gehanteerde beleid om standaard na ieder BZT de gedetineerde een urinecontrole af te nemen zonder dat een individuele afweging plaatsvindt, niet strookt met de dwingende bepaling van de Pbw en
het overig in de inrichting gehanteerde beleid, dan wel de in de inrichting gehanteerde regelgeving en derhalve onverbindend is.

De beroepscommissie zal gelet op het bovenstaande het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 25,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag gegrond. Zij kent klager ter zake een tegemoetkoming toe van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 17 juli 2013

secretaris voorzitter

Naar boven