Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/0811/JA, 8 juni 2011, beroep
Uitspraakdatum:08-06-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/811/JA

betreft: [klager] datum: 8 juni 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Hartelborgt, locatie Spijkenisse,

gericht tegen een uitspraak van 9 maart 2011 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde j.j.i., gegeven op een klacht van [...], geboren op [1991], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 april 2011, gehouden in de locatie Eikenstein te Zeist, zijn gehoord klager en zijn raadsvrouw mr. M.B. Braanker.

Namens de directeur is schriftelijk meegedeeld dat de directeur niet ter zitting zal verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de weigering van de directeur om een passende schadevergoeding aan klager te geven in verband met de vermissing van klagers eigendommen na overplaatsing vanuit j.j.i. De Doggershoek naar j.j.i. De Hartelborgt.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming van
€ 1.000,= toegekend, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
Het beklag is gedateerd 22 juli 2010. Klager is op 20 juli 2009 overgeplaatst naar De Hartelborgt. Het is uitermate ongeloofwaardig dat klager alleen met een zak toiletspullen en een zak boeken is binnengekomen en vervolgens een jaar wacht met aangeven
dat zijn kleding niet binnengekomen zou zijn in de inrichting. Verzocht wordt om klager niet-ontvankelijk te verklaren in het beklag.
Volgens de registratie van de afdeling fouillering en goederenbeheer zijn op 27 juli 2009 aan klager zes lange broeken, drie korte broeken, twee jassen, zes truien, twintig T-shirts, een vest/bodywarmer, twee overhemden, vier hemden, diverse
onderbroeken en sokken, drie paar schoenen en een paar slippers uitgereikt. De goederen zijn gewoon ingevoerd en bevinden zich op klagers kamer.
Wellicht is verwarring ontstaan doordat de goederen niet zijn uitgereikt in dozen, maar in tassen of zakken. Klager heeft niet de zes dozen ontvangen, maar wel de goederen in ontvangst genomen die in de dozen zaten. Volgens de medewerker van de
afdeling
fouillering en goederenbeheer zijn de spullen die klager op 27 juli 2009 meebracht inderdaad in ongeveer zes dozen te pakken.
De behandeling van de zaak is driemaal aangehouden. Het is geen beklag in de zin van artikel 67, tweede lid, Bjj. De zaak had doorverwezen moeten worden naar de voltallige beklagcommissie.
In de uitspraak van de beklagrechter staat vermeld dat de tegemoetkoming is vastgesteld na de directeur te hebben gehoord. De directeur is echter ter zake niet gehoord.
Voor wat betreft de hoogte van de tegemoetkoming is het schadevergoedingsaspect meegewogen conform 10/2288/GA. Dit is alleen mogelijk als onomstotelijk vaststaat dat er goederen weg zijn. Hiervan is geen sprake. Verwezen wordt naar 09/1896/GA, waarbij
een tegemoetkoming voor het ondervonden ongemak is toegekend. Het toekennen van
€ 1.000,= aan klager, terwijl niet onomstotelijk vaststaat welke goederen kwijt zijn en zonder dat aankoopbonnen zijn overgelegd, wordt niet juist geacht.
Gelet op het bepaalde in artikel 82 Rjj is de aansprakelijkheid van de directeur beperkt tot
€ 500,=. Verwezen wordt naar de Nota van toelichting bij dit artikel.
De directeur heeft zorgvuldig gehandeld. Mocht er toch een tegemoetkoming worden toegekend dan wordt verzocht om rekening te houden met het conform artikel 50, derde lid, Bjj, artikel 82, Rjj en artikel 4.2 van de huisregels gestelde plafond van
aansprakelijkheid tot
€ 500,=.

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft direct na het uitblijven van ontvangst van zijn zes dozen de hulp ingeroepen van De Hartelborgt om de dozen te traceren. Tussentijds heeft hij kleding en schoeisel moeten lenen van de inrichting. Na vervlogen hoop dat de dozen alsnog
zouden
opduiken, heeft zijn zuster, voor zover dit binnen haar vermogen lag, klager gaandeweg voorzien van nieuwe kleding en schoenen. De inrichting stelde vervolgens dat zij niet beschikte over deze zes dozen met persoonlijke toebehoren. Klager heeft
uiteindelijk gevraagd wie dit ging vergoeden, waarop hem mondeling door zowel De Doggershoek als door De Hartelborgt te kennen is gegeven dat zij de spullen niet zouden vergoeden. In de overgelegde mails zijn adressering en verzenddatum geanonimiseerd.
Tevens blijkt niet de datum, waarop de weigering mondeling aan klager is meegedeeld.
Klager heeft op de beklagzitting van 18 oktober 2010 kunnen aantonen middels een vrachtbrief en een lijst ‘goederen meegenomen naar binnen’ ingevuld door fouillering dat de verdwenen dozen wel bij De Hartelborgt zijn binnengekomen. Gelet op de feiten
is
het wel aannemelijk dat klager direct bij binnenkomst heeft gemeld dat er zes dozen met spullen kwijt waren en dat pas medio juli 2010 de uiteindelijke weigering tot vergoeding van de schade aan klager is meegedeeld. Klager heeft tegen deze weigering
direct beklag ingediend. Door de inrichting is in eerste aanleg nimmer naar voren gebracht dat klager niet tijdig beklag zou hebben ingediend. Niet gesteld kan worden dat klager in verzuim is geweest, nu hij alle hem tot dienst staande mogelijkheden
heeft beproefd om tot een oplossing te komen. Zonder (gedegen) onderzoek is hij echter van het kastje naar de muur gestuurd.
De lijst, waar de directeur naar verwijst, is slechts een in/uitvoerlijst waarop door het bad wordt geregistreerd welke goederen door de jeugdige worden ingevoerd of uitgevoerd. Het betreft geen uitreikingslijst van het bad aan de jeugdige voor gebruik
in de inrichting.
De vergelijking die de directeur maakt tussen de registratielijst en de op de kamer van klager geïnventariseerde kleding gaat slecht op. De registratielijst ziet enkel op de ingevoerde goederen tot 22 juli 2010, terwijl de inventarisatie van zijn kamer
plaatsvond op 15 november 2010 en er in de tussenliggende periode kleding en schoenen voor klager is ingevoerd, die aldus niet op de registratielijst staan vermeld.
Door de directeur wordt geïmpliceerd dat klager jokt. Het is onwaarschijnlijk dat het personeel op zoek gaat, en hierin een jaar volhardt, naar de inhoud van zes dozen kleding en schoeisel, als zij zelf niet hebben vastgesteld dat bij de jeugdige bij
binnenkomst kleding en schoeisel ontbreken.
Het standpunt van de directeur is niet te handhaven, nu zij zelf gedurende een beklagprocedure van circa negen maanden, met vijf zittingen en een schikkingsoverleg in ieder geval het spoorloos verdwenen zijn van deze kleding en schoeisel erkent.
Verwezen wordt naar het standpunt van de directeur als vermeld onder 2.2 van de uitspraak. De directeur verwijst naar 2.2 voor wat betreft de wietketting en geeft dit weer als een oordeel van de beklagrechter, maar 2.2 geeft enkel het standpunt weer
van
de directeur.
Bij de behandeling ter zitting van 21 februari 2011 is de heer K. gehoord als gemachtigde van de directeur ter zake van de tegemoetkoming.
Aangenomen kan worden dat het beklag voor de beklagrechter niet ingewikkeld was of niet zodanig ingewikkeld dat de beslissing niet zou kunnen worden afgedaan door de voorzitter.
Het feit dat er veel zittingen plaatsvonden, hangt niet zozeer samen met enige complexiteit, maar was bedoeld om klager in de gelegenheid te stellen om aan te tonen dat de zes dozen wel waren ingevoerd. Voorts had de inventarisatie van de goederen op
klagers kamer nog niet plaatsgevonden en was de inventarisatie nog niet aan de raadsvrouw verstrekt.
Op initiatief van de raadsvrouw heeft er een schikkingsoverleg plaatsgevonden tussen klager en de inrichting, waarin getracht is om tot overeenstemming te komen. De vertegenwoordiger van de inrichting de heer K. heeft toen uitdrukkelijk niet gesteld
dat
er geen kleding kwijt zou zijn geraakt en heeft gesproken over een uitkering aan klager. Daarmee heeft hij bevestigd dat klagers eigendommen zoek waren.
Klager draagt, zoals ook nu ter zitting, merkkleding zoals G-star, Gucci, Dolce & Gabana. De schadevergoeding zal doorgeleid worden aan klagers zuster die in de aankoop van de vervangende kleding en schoeisel heeft voorzien. Klagers zuster heeft drie
kinderen. Zij had een goede functie, maar heeft nu een uitkering. Zij heeft van haar uitkering telkens een kledingstuk voor klager gekocht.
Van de waarde van de vermiste kleding en schoenen heeft klager 30% afgetrokken en kwam toen uit op € 1.500,=. Een schadevergoeding van € 1.000,= is akkoord. € 500,= is te weinig.
De limitering van de aansprakelijkheid ziet enkel op voorwerpen die de jeugdige bij zich draagt of op zijn kamer heeft.
De lijst met dollartekens - klager kon de toets voor het euroteken niet vinden - bevat de kledingstukken die hij in ieder geval vergoed wilde zien. Zijn raadsvrouw zei later dat hij gewoon alles moest opschrijven wat hij kwijt was en toen heeft hij de
tweede lijst opgemaakt.
Hetgeen door de directeur in beroep is aangevoerd, is beschamend en ontbeert elk pedagogisch effect.

3. De beoordeling
Door de directeur is in beroep schriftelijk aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk is in het beklag, omdat hij het beklag ten aanzien van de vermissing van kleding en schoeisel na overplaatsing op 22 juli 2010 heeft ingediend, terwijl hij op 20 juli
2009 al was overgeplaatst naar De Hartelborgt.
De beroepscommissie overweegt dat klager, nadat hem duidelijk was geworden dat hij kleding en schoeisel miste, navraag heeft gedaan/laten doen in zowel De Doggershoek als in De Hartelborgt en dat in beide inrichtingen (langdurig) onderzoek is ingesteld
om klagers eigendommen te traceren.
Door de raadsvrouw is gesteld dat klager medio juli 2010 is meegedeeld dat de (volledige) schade niet zou worden vergoed en dat hij daarna direct op 22 juli 2010 beklag heeft ingediend.
De beroepscommissie is van oordeel dat, in dit licht gezien, niet kan worden gesteld dat klager het beklag niet zo tijdig, als mogelijk was, heeft ingesteld en zal klager, gelijk de beklagrechter, ontvangen in het beklag.

Door de directeur is tevens aangevoerd dat de zaak doorverwezen had moeten worden naar de voltallige beklagcommissie, omdat geen sprake was van een beklag in de zin van artikel 67, tweede lid, Bjj.

De beroepscommissie overweegt dat uit artikel 67, tweede lid, Bjj volgt dat de voorzitter, dan wel een door hem aangewezen lid van de beklagcommissie, indien hij het beklag van eenvoudige aard, dan wel kennelijk niet ontvankelijk, kennelijk ongegrond
of
kennelijk gegrond acht, het klaagschrift enkelvoudig kan afdoen. In het onderhavige geval is niet gepreciseerd wat de reden was voor de alleensprekende beklagrechter om deze zaak enkelvoudig af te doen. Door de raadsvrouw is gesteld dat geen sprake is
van een complexe zaak, maar dat de zaak meermalen is aangehouden, omdat de inventarisatie van de goederen op klagers kamer nog niet had plaatsgevonden en omdat de inventarisatielijst nog niet was verstrekt aan de raadsvrouw. Wat hier ook van zij, zelfs
al had het eerder op de weg van de voltallige beklagcommissie gelegen om de onderhavige zaak te behandelen dan kan het feit dat de zaak door de alleensprekende beklagrechter is afgedaan niet tot een ander oordeel leiden, nu de Bjj aan het bovenstaande
geen rechtsgevolgen verbindt. Daarbij komt dat de beroepscommissie het beklag in beroep opnieuw ten gronde zal beoordelen.

De beroepscommissie is van oordeel dat aannemelijk is geworden uit de stukken dat gedurende de behandeling van het beklag in eerste instantie de aansprakelijkheid voor de vermissing van de aan klager toebehorende kleding en schoeisel (namens) de
directeur is erkend.
In beroep heeft de directeur aansprakelijkheid ontkend en daarbij verwezen naar de aantekening op de lijst van ‘goederen meegenomen naar binnen’ van 27 juli 2009 en gesteld dat uit de lijst kan worden opgemaakt dat klager de op die datum geregistreerde
voorwerpen heeft ontvangen.
Door de raadsvrouw is betwist dat uit de lijst zou kunnen worden opgemaakt dat klager daadwerkelijk deze voorwerpen zou hebben ontvangen en dat dit slechts een invoerlijst is. Klager heeft niet getekend voor ontvangst van de op de lijst vermelde
kleding
en schoeisel.
De beroepscommissie acht, gelet op het bovenstaande, de directeur aansprakelijk voor de vermissing van klagers eigendommen.

Voor wat betreft de hoogte van de tegemoetkoming wordt het volgende overwogen. Uitgangspunt is dat de tegemoetkoming bedoeld is voor door een klager ondervonden ongemak en dat voor de vergoeding van geleden schade andere wegen openstaan, zoals een
civiele vordering. Indien bij gegrond verklaarde klachten over vermissing en/of beschadiging van voorwerpen die aan een jeugdige toebehoren de hoogte van de schade op eenvoudige wijze vastgesteld kan worden, ligt het echter voor de hand om - op verzoek
van klager - de schade mee te wegen bij de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming.
Indien wordt verzocht schade te vergoeden, moet die schade op eenvoudige wijze kunnen worden vastgesteld. Klager heeft gedetailleerd aangegeven wat de waarde is van de vermiste kleding en schoeisel. Door en namens de directeur is door klager opgegeven
waarde niet betwist.
Wel is aangevoerd dat artikel 82 Rjj de aansprakelijkheid van de directeur beperkt tot
€ 500,= en heeft de directeur verwezen naar de Nota van toelichting bij dit artikel.

De beroepscommissie overweegt dat artikel 82 Rjj bepaalt dat buiten geval van opzet of bewuste roekeloosheid de aansprakelijkheid van de directeur voor voorwerpen die een jeugdige ingevolge artikel 50, tweede lid, Bjj onder zich heeft, beperkt tot €
500,= per voorwerp.
Afgezien van het feit dat klager de betreffende voorwerpen niet onder zijn beheer had, heeft de wetgever de aansprakelijkheid van de directeur beperkt tot € 500,= per voorwerp.
In casu betreft de vermissing meerdere kledingstukken en schoeisel en is de stelling van de directeur dat voor deze verschillende voorwerpen een totale maximale aansprakelijkheid van
€ 500,= zou gelden niet juist.

De beroepscommissie zal, gelet op het bovenstaande, het beroep van de directeur ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met deels wijziging van de gronden en deels aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met deels wijziging en deels aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. B.J. de Jong, voorzitter,
drs. B. van Dekken en mr. M.J.C. Koens, leden, bijgestaan door mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 8 juni 2011

secretaris voorzitter

Naar boven