Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/0151/GA, 12 mei 2011, beroep
Uitspraakdatum:12-05-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/151/GA

betreft: [klager] datum: 12 mei 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 januari 2011 van de beklagcommissie bij de locatie Roermond

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 maart 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. K.G.L. Bovens, gehoord. De directeur van de locatie Roermond heeft schriftelijk laten weten
verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van 14 dagen opsluiting in een strafcel, wegens de vondst van contrabande op klagers cel.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is – zakelijk weergegeven - in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klagers celgenoot heeft na de vondst van de contrabande tegenover de directeur verklaard dat de contrabande van hem
was en dat hij de spullen in bewaring heeft genomen in ruil voor drugs toen klager in de iso verbleef. Klager ontkent zijn celgenoot onder druk te hebben gezet.
De spullen zijn in het kastje van de celgenoot gevonden. Klager meent dat de directeur via allerlei omwegen hem probeert te pakken. Klager heeft zelf zijn celgenoot tegen de directeur horen zeggen, dat hij verantwoordelijk was voor de gevonden spullen.
Klager wil een financiële compensatie.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 51, eerste lid, juncto artikel 50, eerste lid, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen indien deze betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting
dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Met betrekking tot twee gedetineerden die samen een verblijfsruimte delen, is de beroepscommissie van oordeel dat in beginsel beide gedetineerden verantwoordelijk gehouden kunnen
worden voor de vondst van contrabande op de meerpersoonscel. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat een van de betreffende gedetineerden geen enkel verwijt treft.

Tijdens een celcontrole op 23 augustus 2010 is op de meerpersoonscel van klager contrabande aangetroffen, bestaande uit een mobiele telefoon, adaptor, nicotinepillen en drugs. Voor de vraag of klager een verwijt treft omtrent de gevonden contrabande,
acht de beroepscommissie de stelling van klager van belang, dat zijn celgenoot heeft toegegeven dat de contrabande van hem is en dat de spullen zijn gevonden in het kastje van de celgenoot. Wat dit laatste betreft, wordt in het rapport van 23 augustus
2010 niet vermeld waar de spullen zijn aangetroffen. De directeur heeft het vorenstaande onvoldoende weersproken, zodat van de juistheid hiervan moet worden uitgegaan.
Verder acht de beroepscommissie van belang klagers stelling dat de spullen tijdens zijn verblijf in de isoleercel door zijn celgenoot in bewaring zijn genomen van een medegedetineerde, hetgeen de mogelijkheid openlaat dat klager geen kennis droeg van
de
aanwezigheid van de contrabande. In de stukken wordt nog aangevoerd dat klager frequent in beeld is als handelaar in drugs en zich intimiderend opstelt ten opzichte van medegedetineerden. Dit betreft echter slechts vermoedens die verder door de
directeur niet zijn onderbouwd.
Gelet op het vorenstaande kan in redelijkheid niet gezegd worden dat klager een verwijt treft met betrekking tot de gevonden voorwerpen, zodat het beroep gegrond moet worden verklaard. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie
vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie acht een tegemoetkoming aangewezen en stelt deze vast op € 140,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 140,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, J.L. Brand en mr. H.K. Fernandes Mendes, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 12 mei 2011

secretaris voorzitter

Naar boven