Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2597/TB, 30 juni 2009, beroep
Uitspraakdatum:30-06-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2597/TB

betreft: [klager] datum: 30 juni 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.C. de Goeij, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 12 oktober 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 januari 2006, gehouden in de locatie Zoetermeer, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn toenmalige raadsman mr. J.C. de Goeij, en namens de Minister, [a] en [B], hoofd behandeling bij de tbs-kliniek De
Kijvelanden te Poortugaal (hierna: de Kijvelanden).

Bij tussenbeslissing van 3 mei 2006 is de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden en is de Minister verzocht om zo spoedig mogelijke de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) een nadere geactualiseerde visie te laten geven omtrent
klagers longstayindicatie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 juni 2008, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn toenmalige raadsman mr. J.C. de Goeij, en namens de Staatssecretaris van Justitie (hierna:
Staatssecretaris), [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie.

Bij tussenbeslissing van 9 juli 2008 is de behandeling van de zaak voor een periode van maximaal vier maanden verder aangehouden om klager te doen onderzoeken door een transcultureel psycholoog en rapportage terzake te overleggen.

Op 6 november 2008 heeft de Staatssecretaris verzocht om verdere aanhouding van de behandeling van het beroep daar klager in het kader van de zesjaarsrappportage in het Pieter Baan Centrum (PBC) is geplaatst en de Staatssecretaris het PBC heeft
verzocht
longstayvragen bij het onderzoek te betrekken, omdat het niet mogelijk is gebleken een geschikte psycholoog bereid te vinden klager ambulant te onderzoeken.

De beroepscommissie heeft dit verzoek afgewezen en een nieuwe zittingsdatum bepaald op 13 februari 2009. Op uitdrukkelijk verzoek van klagers toenmalige raadsman is de behandeling van het beroep verzet naar 21 april 2009.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 april 2009, gehouden in de penitentiaire inrichting Overijssel te Zwolle, zijn gehoord klager en, namens de Staatssecretaris , [...]. Klagers toenmalige raadsman, mr. J.G. de Goeij, kon vanwege autopech niet
tijdig ter zitting veschijnen. Van het besprokene ter zitting is verslag opgemaakt. Klager en genoemde raadsman zijn in de gelegenheid gesteld na ontvangst daarvan het beroep schriftelijk nader toe te lichten.
Klager heeft de secretaris van de beroepscommissie op 19 mei 2009 telefonisch doorgegeven dat hij niets heeft toe te voegen. Mr. J.C. de Goeij heeft op 22 mei 2009 een schriftelijke reactie toegezonden. Deze schriftelijke reactie is op 26 mei 2009
doorgezonden naar de Staatssecretaris. Namens de Staatssecretaris is daarop bij schrijven van 5 juni 2009, dat op 16 juni 2009 is ontvangen, gereageerd. Laatstgenoemde reactie is op 17 juni 2009 ter kennisneming aan klager gezonden. Klager heeft
namelijk in week 24 telefonisch aan de secretaris van de beroepscommissie laten weten dat mr. J.C. de Goeij niet langer zijn raadsman is. Op klagers verzoek wordt de uitspraak verzonden aan zijn nieuwe raadsman mr. M. Zwagerman.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van FPC Veldzicht (hierna: Veldzicht).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 10 oktober 1995 veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Zijn tbs is aangevangen op 1 oktober 1996.
Klager is op 10 mei 1999 geplaatst in Veldzicht. Vervolgens is klager op 5 juli 2002 overgeplaatst naar de Kijvelanden. Op 14 juli 2005 is hij overgeplaatst naar een reguliere afdeling van de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen (hierna: de
Pompekliniek).
De Kijvelanden heeft klager op 30 augustus 2004 aangemeld voor plaatsing in een longstayvoorziening.
Bij advies van de LAP van 3 december 2004 is aangegeven dat klager voldoet aan de longstayindicatie en dat moet worden overgegaan tot op stabiliteit en op kwaliteit van leven gerichte zorg in het kader van de tbs met dwangverpleging.
Overeenkomstig het advies van de LAP heeft de Minister op 12 oktober 2005 beslist klager te plaatsen in de longstayvoorziening van Veldzicht.
Bij uitspraak 05/2595/STB van 2 november 2005 heeft de schorsingsvoorzitter van de beroepscommissie de tenuitvoerlegging van de beslissing van de Minister geschorst.
Bij vonnis van 20 maart 2009 van de rechtbank Breda is de vordering tot verlenging van klagers tbs afgewezen.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep ter zitting van 21 april 2009 als volgt toegelicht.
In het verlengingsadvies van de Kijvelanden van juni 2004 is niet aangegeven dat men hem wilde aanbieden voor een longstayplaatsing. Na dat verlengingsadvies heeft de Kijvelanden in augustus 2004 klager aangeboden voor een longstayplaatsing. Klager
heeft de longstayvoordracht voor het eerst ontvangen van de beroepscommissie ten behoeve van de zitting van beroepscommissie in juni 2008. Ook de verlengingsrechter (Rechtbank Breda respectievelijk Hof Arnhem) is niet op de hoogte geweest van de
voordracht van klager voor de longstay. Als de rechter daarvan op de hoogte zou zijn geweest, zou deze in oktober 2004 klagers tbs niet met een jaar hebben verlengd en daarbij niet een resocialisatieopdracht hebben gegeven. De Kijvelanden heeft de
waarheid achtergehouden en heeft hem in het geheim voorgedragen voor een longstayplaatsing. Het is een feit dat klagers tbs in 2004 met een jaar is verlengd ten behoeve van resocialisatie, terwijl de Kijvelanden al wist dat zij geen
resocialisatietraject met klager zou aangaan.
Klager en de verlengingsrechter waren op een gegeven moment wel op de hoogte van de beslissing van de Minister om hem in de longstay te plaatsen. De Minister van Justitie had moeten beslissen tot klagers verblijf in een behandelkliniek met het oog op
resocialisatie. De beslissing tot een longstayplaatsing heeft geleid tot de vicieuze cirkel, de patstelling waarvan de verlengingsrechter spreekt. Ook in maart 2008 heeft het Hof Arnhem naar aanleiding van rapportage van psychiater Westerhof aangegeven
dat resocialisatie moest plaatsvinden, maar dat werd geblokkeerd door de longstaybeslissing.
Klager wilde geen behandeling. Wel heeft hij willen meewerken aan resocialisatie, aan een voorbereiding op zijn terugkeer naar buiten, omdat er geen reden was om hem binnen te houden. Het moest echter wel duidelijk voor hem zijn waar het om ging. In de
Kijvelanden gebeurde helemaal niets aan behandeling. Er is ook niets over een behandeling op papier gezet en met klager besproken. De Kijvelanden durfde dat niet omdat men erachter was gekomen dat hij rechten en medicijnen had gestudeerd. De
Kijvelanden
heeft zijn papieren weggemaakt. Waar de vertegenwoordiger van de Staatssecretaris zegt dat getracht is om tot behandeling te komen, eist klager dat hem zwart op wit wordt gegeven welke behandeling men hem had willen geven. De Minister had nooit mogen
beslissen tot een longstayplaatsing zonder dat een behandeling op papier stond.
Hij heeft het indexdelict nooit ontkend. Hij heeft altijd aangegeven niet te weten wat er is gebeurd. Hij heeft zijn ex drie keer tevergeefs gevraagd hem te zeggen wat er destijds is gebeurd. Van zijn kinderen die hem nu bezoeken, heeft hij vernomen
dat
zijn ex vindt dat het beter was geweest als zij hem op de hoogte had gebracht.
Naar aanleiding van de opmerking van de vertegenwoordiger van de Staatssecretaris dat hij aanvankelijk ook niet heeft willen meewerken aan het onderzoek in het PBC, geeft klager aan dat hij tijdens het laatste onderzoek in het PBC eerst de onderzoekers
heeft geobserveerd om te kunnen beoordelen of hij hen kon vertrouwen.

Mr. J.C. de Goeij heeft in aanvulling daarop bij schrijven van 22 mei 2009 het volgende naar voren gebracht.
De vertegenwoordiger van de Staatssecretaris gaat er ten onrechte van uit dat klager weigerde mee te werken aan elke vorm van behandeling. Er is klager nimmer een behandelingsplan voorgelegd. Verwezen wordt in dit verband naar het rapport van
psychiater
Westerborg, waarin op de pagina’s 26 en 28 wordt aangegeven: “In de diagnose van het PBC (uit 1994) speelt acculturatieproblematiek geen rol van betekenis, en naar de mening van rapporteur moet dit als een kunstfout worden beschouwd. (...). De categorale
diagnose (DSM IV) is volstrekt ongenuanceerd, in tegenstelling tot de beschrijvende diagnose, die onder meer omstandigheden beschrijft. De kliniek (Veldzicht) kiest duidelijk voor de ongenuanceerde categoriale diagnose. (...). Er worden behandelplannen
besproken die in feite niet bestaan. (...). De diagnostiek is onvolledig en biedt geen ruimte voor het maken van een zinvol behandelingsplan. (...). In feite hield iedere behandelpoging in 2002 op.”
De afwijkende adviezen van [...] en [...] zijn pas na de beslissing tot de longstayplaatsing naar de LAP gezonden.
Het ministerie heeft van meet af aan met het transculturele aspect geen enkele rekening willen houden.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep ter zitting van 21 april 2009 het volgende standpunt naar voren gebracht.
De Staatssecretaris is van oordeel dat op grond van eerder uitgebrachte, telkens actuele rapportages van professionele deskundigen in redelijkheid tot een longstayplaatsing kon worden beslist. Deze deskundigen konden beoordelen of een transculturele
beoordeling noodzakelijk was.
Klagers weigering om mee te werken aan elke vorm van behandeling of onderzoek is het breekpunt voor de Minister/Staatssecretaris geweest. Dat heeft geleid tot de patstelling. In het geval een tbs-gestelde het delict ontkent en meent dat ten onrechte
tbs
is opgelegd, is het lastig om aan een behandeling te beginnen. Communicatie met klager was niet mogelijk. Er zijn pogingen gedaan om tot een behandeling te komen en de patstelling te doorbreken. Klager wilde steeds niet meewerken. Uiteindelijk heeft
hij
meegewerkt aan onderzoek in het PBC wat heeft geleid tot het beëindigen van zijn tbs. Dat wil niet zeggen dat alles wat daarvoor heeft plaatsgevonden ten onrechte was of dat geen rekening is gehouden met transculturele aspecten. Achteraf kan men zeggen
dat een resocialisatietraject handiger zou zijn geweest, maar daartoe bestond daarvóór geen reden. Een resocialisatietraject kan immers pas worden ingezet na het meewerken aan behandeling. Op basis van de toen beschikbare adviezen en rapportages kon de
Minister niet anders dan beslissen tot een longstayplaatsing. Afwijkende adviezen van [...] en [...] zijn voorgelegd aan de LAP, die naar aanleiding daarvan heeft gerapporteerd. Justitie is uitgegaan van de juistheid van de beslissingen tot verlenging
van klagers tbs en in het kader daarvan uitgebrachte rapportages. Niet kan gezegd worden dat daarmee onzorgvuldig is gehandeld. Het is wel een handicap dat die rapportages tot stand zijn gekomen zonder klagers medewerking, maar dat kan justitie niet
worden verweten. Vanuit het ministerie van Justitie is in voldoende mate getracht om transculturele aspecten erbij te betrekken. Door klager werden telkens deskundigen afgewezen, zoals psychiater [...], nadat deze tot een verlenging van klagers tbs had
geadviseerd. Psycholoog [...] heeft ondanks haar transculturele deskundigheid door klagers weigering geen advies kunnen uitbrengen. Klager heeft aanvankelijk ook niet willen meewerken aan het recente onderzoek in het PBC. Pas na een kort geding en een
schorsingsprocedure is hij gaan meewerken, wat uiteindelijk goed voor hem heeft uitgepakt.

Bij schrijven van 5 juni 2009 is in aanvulling daarop het volgende naar voren gebracht.
Klager heeft geweigerd mee te werken aan meerdere onderzoeken en behandeling. De Kijvelanden geeft bijvoorbeeld in de longstayaanvraag van 30 augustus 2004 aan: “[Klager] ontkent zijn delict volledig en weigert deel te nemen aan de behandeling, reden
waarom mede delictanalyse nog niet kon worden opgesteld. Zijn waanstoornis is nog altijd aanwezig. [Klager] weigert echter medicatie hiervoor in te nemen en is van mening dat er niets met hem aan de hand is. Er is geen sprake van ziektebesef en inzicht
in zijn problematiek.”
Deze weigering kan volgens de Staatssecretaris niet worden verklaard uit de stelling dat geen rekening zou zijn gehouden met transculturele aspecten. Er zijn meerdere pogingen ondernomen om tot behandeling van klager te komen. Ook zijn transculturele
deskundigen ingeschakeld om klager te onderzoeken en zijn hun adviezen meegenomen in de beoordeling van de longstayaanvraag. Het feit dat een en ander uiteindelijk een andere wending heeft gekregen door een door de Staatssecretaris geinitieerde
plaatsing in het PBC doet daaraan niet af. Tegen deze plaatsing heeft klager zich verzet door middel van het indienen van een schorsingsverzoek en kortgedingprocedure.
De Staatssecretaris blijft er bij dat de bestreden beslissing op basis van de destijds beschikbare stukken in alle redelijkheid kon worden genomen.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in haar overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Staatssecretaris gevolgde longstaybeleid komt een ter beschikking gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien hij conform
‘state of the art’ alle behandelmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose
ongunstig is. Voorts dient er geen mogelijkheid te zijn tot plaatsing in de GGz vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.

Gelet op de ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid, heeft de Staatssecretaris op 12 oktober 2005 er in redelijkheid niet van uit mogen
gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling in de Kijvelanden op dat moment niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager toen aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldeed en dat derhalve een
longstayvoorziening vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moest worden aangemerkt.
De Minister heeft immers beslist op basis van onvolledige advisering door de LAP op 3 december 2004. De LAP heeft ten tijde van het uitbrengen van haar advies geen kennis genomen van pro justitia rapportage van 16 november 2003 van [...],
transcultureel psychiater en beëdigd gerechtelijk deskundige. Deze rapportage is ingebracht in de prodecure tot verlenging van klagers tbs in 2004. Evenmin heeft de LAP kennisgenomen van pro justitia rapportage van [...], psycholoog, van 30 juni 2005
en
de uitspraken van het Hof Arnhem van 7 november 2005 en 6 december 2005 in de procedures tot verlenging van klagers tbs. In genoemde rapportages hebben [...] [...] - in afwijking van het PBC advies uit 1994, de informatie vanuit de Kijvelanden en de
zesjaarsverlengingsrapportage uit 2002 van [...], psycholoog, en van [...], psychiater - geconcludeerd dat geen sprake is van een paranoïde of narcistische persoonlijkheidsstoornis vanuit het perspectief van de transculturele psychiatrie.
De beroepscommissie heeft om die reden bij tussenbeslissing van 3 mei 2006 beslist dat de behandeling van het beroep moet worden aangehouden in afwachting van een geactualiseerd advies van de LAP, dat mede moet worden gebaseerd op een gesprek van de
LAP
met klager. De LAP heeft evenwel besloten de casus aan een extern deskundige voor te leggen. Bij de zesjaarsverlengingsrapportage van 20 februari 2008 heeft psychiater [...] geconcludeerd dat klager geen paranoïde stoornis heeft, maar dat sprake is van
acculturatieproblematiek, alsmede dat wat betreft de LAP-indicatie geen sprake is van state of the art diagnostiek.
De LAP heeft vervolgens op 16 mei 2008 aangegeven dat er gezien de vele rapportages en verschillen in visie lange tijd onduidelijkheid over klagers behandelmogelijkheden bestaat en heeft, om dit te doorbreken, de Staatssecretaris voorgesteld om klager
gedurende een periode van drie tot zes maanden te observeren in de dr. Henri van der Hoevenkliniek met intensieve inschakeling van een transculturele psychiater en een transculturele psycholoog.
Aan een uiteindelijk advies is de LAP niet meer toegekomen, daar klagers tbs is beëindigd door de afwijzing van de vordering tot verlenging van klagers tbs, in het licht van de omstandigheid dat volgens pro justitia rapportage van het PBC van 18
februari 2009 geen sprake is geweest van een paranoïde persoonlijkheidsstoornis.

De Minister had in het licht van het vorenstaande de LAP om een geactualiseerd advies moeten vragen alvorens te beslissen klager in een longstayvoorziening te plaatsen.
Nu dit is nagelaten, moet de beslissing van 12 oktober 2005 om klager in een longstayvoorziening te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk en onbillijk worden geacht. Derhalve is het beroep reeds om die reden
materieel gegrond en dient de bestreden beslissing te worden vernietigd.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid, onder c, Bvt in verbinding met artikel 69, vijfde lid, Bvt volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing.

De beroepscommissie acht geen termen aanwezig om klager vanwege de gegrondverklaring van het beroep een tegemoetkoming toe te kennen. Hierbij is in aanmerking genomen dat klager nimmer op een longstayafdeling heeft verbleven. Verder is niet aannemelijk
dat door de bestreden beslissing een paststelling in klagers behandeling is ontstaan, daar die patstelling ten tijde van het nemen van die beslissing al bestond en daarna heeft voortgeduurd. De beroepscommissie is niet bevoegd om te beoordelen in
hoeverre klager terecht tbs is opgelegd, in hoeverre de genoemde patstelling in de behandeling aan de behandelklinieken is te wijten en in hoeverre hem daarvoor een schadevergoeding toekomt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op materiële grond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt dat klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, mr. drs. T.A.M. Louwe en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 30 juni 2009

secretaris voorzitter

Naar boven