Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/2816/STB, 6 november 2008, schorsing
Uitspraakdatum:06-11-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/2816/STB

betreft: [klager] datum: 6 november 2008

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. J.C. de Goeij, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 69, vierde lid, in verbinding met artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van 5 november 2008 van de
Staatssecretaris van Justitie (Staatssecretaris), inhoudende plaatsing van verzoeker ter observatie in het Pieter Baan Centrum te Utrecht (PBC) op 6 november 2008, voor de duur van zeven weken.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het beroepschrift van 5 november 2008, alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de Staatssecretaris van 6 november 2008. Voorts heeft zij kennisgenomen van de telefonische mededeling van 6 november 2008
van verzoekers raadsman mr. J.C. de Goeij dat verzoeker transport naar het PBC heeft geweigerd.

1. De standpunten
Namens verzoeker is het verzoek als volgt toegelicht.
De bestreden beslissing is in strijd met de tussenbeslissing van de beroepscommissie van 9 juli 2008, waarin is overwogen dat het niet opportuun is dat verzoeker in een andere kliniek ter observatie wordt opgenomen. Via een truc (via de officier van
justitie) wil men die beslissing omzeilen en dat kan en mag niet de bedoeling zijn. De tussenbeslissing van de beroepscommissie dient gerespecteerd te worden. Verzoekers raadsman heeft het ministerie schriftelijk namen van deskundigen opgegeven, die
een
rapport kunnen maken in de door de beroepscommissie bedoelde zin.
Verzoeker is bijna 65 jaar en heeft allerlei medische problemen, waarvoor hij onder behandeling van specialisten is: een uroloog in verband met prostaatproblemen en een cardioloog in verband met hartritmestoornissen. Overplaatsing kan verzoekers leven
in gevaar brengen.
Verzocht wordt de bestreden beslissing te schorsen totdat de beroepscommissie in de bodemprocedure uitspraak heeft gedaan.

Namens de Staatssecretaris is het volgende aangegeven.
Besloten is om verzoeker met ingang van 6 november 2008 in het kader van de zesjaarsrapportage te plaatsen in het PBC. Het feit dat aan het team van het PBC tevens is verzocht te vragen bij het onderzoek vragen te betrekken die beantwoord dienen te
worden in het kader van de longstayprocedure doet daaraan niet af. Uitgangspunt blijft de verlengingsprocedure. In dit verband wordt verwezen naar het vonnis in kort geding van 17 oktober 2008. De beroepscommissie is om die reden niet bevoegd om over
de
bestreden observatieplaatsing te oordelen. Verzocht wordt verzoeker om die reden niet-ontvankelijk te verklaren.
Voor zover de voorzitter van de beroepscommissie anders oordeelt, dient het verzoek te worden afgewezen, daar er geen sprake is van strijd met de tussenbeslissing van de beroepscommissie van 9 juli 2008. De uitgebreide opdracht aan het PBC dient om te
voorkomen dat er mogelijk geen rapportage omtrent de longstayplaatsing kan komen, nu pogingen om een geschikte psycholoog bereid te vinden om verzoeker ambulant te onderzoeken in het kader van de longstayprocedure zijn gestrand. Het PBC zal het
culturele aspect gedurende het onderzoek voldoende meenemen, nu zij beschikt over een transculturele werkgroep. Ook in dit verband wordt verwezen naar het vonnis in kort geding van 17 oktober 2008.
De stelling dat verzoekers gezondheidstoestand in gevaar zou komen door overplaatsing naar het PBC is niet geobjectiveerd en kan om die reden geen rol spelen in de oordeelsvorming.

2. De beoordeling
Het schorsingsverzoek en beroepschrift van 5 november 2008 zijn ingediend tegen de op die datum aan verzoeker uitgereikte beslissing van 4 november 2008 om verzoeker met toepassing van de artikelen 11 en 13 Bvt op 6 november 2008 ter observatie te
plaatsen in het PBC. Op 5 november 2008 is deze beslissing ingetrokken en beslist dat verzoeker met toepassing van artikel 509o, vierde lid, Wetboek van strafvordering op 6 november 2008 ter observatie in het PBC wordt geplaatst. Het schorsingsverzoek
en het beroepschrift worden geacht te zijn ingediend tegen laatstvermelde beslissing.

Ingevolge artikel 509o, vierde lid, Wetboek van strafvordering dient de officier van justitie bij de vordering tot verlenging van de tbs waardoor de totale duur van de tbs een periode van zes jaar of een veelvoud daarvan te boven gaat een advies van
twee onafhankelijke, niet aan de tbs-kliniek van verblijf verbonden, gedragsdeskundigen over verlenging van verzoekers tbs, te overleggen.
Op grond van het vijfde lid van genoemd artikel kan de tbs-gestelde in dat geval op last van de Minister van Justitie voor een periode van ten hoogste zeven weken ter observatie naar een inrichting als bijvoorbeeld het PBC worden overgebracht.

Tegen een dergelijke observatieplaatsing staat naar het voorlopig oordeel van de voorzitter geen beroep open bij de beroepscommissie. De in artikel 13 Bvt genoemde beslissing tot observatieplaatsing, waartegen volgens artikel 69, eerste lid, onder a,
Bvt rechtstreeks beroep openstaat, ziet naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet op de in artikel 509o, vijfde lid, Wetboek van strafvordering geregelde overbrenging ter observatie. De voorzitter vindt daarvoor steun in de omstandigheid dat
artikel 13 Bvt blijkens de Memorie van toelichting ziet op een ambtshalve observatieplaatsing of op verzoek van het hoofd van een tbs-inrichting, waarbij kan worden gedacht aan crisisinterventie of onderzoek naar wenselijkheid van herselectie in een
andere inrichting of onderzoek naar gedragingen tijdens ongeoorloofde afwezigheid.
Voor zover het schorsingsverzoek ziet op de overbrenging naar het PBC in het kader van de verlengingsprocedure kan verzoeker om die reden daarin niet worden ontvangen.

Voor zover het verzoek ziet op de omstandigheid dat de Staatssecretaris de observatie in het PBC tevens doet plaatsvinden in het kader van de longstayprocedure en daarbij volgens verzoeker geen uitvoering geeft aan de tussenbeslissing van de
beroepscommissie van 9 juli 2008, kan verzoeker wegens vermeende schending van het recht daarin worden ontvangen.
De omstandigheid dat verzoeker in de ochtend van 6 november 2008 heeft geweigerd op transport te gaan, vormt naar het voorlopig oordeel van de voorzitter geen beletsel om verzoeker in zijn verzoek te ontvangen, nu - nog steeds naar het voorlopig
oordeel
van de voorzitter- kan worden aangenomen dat de Staatssecretaris, gelet op de strekking van artikel 509o, vierde en vijfde lid, Wetboek van strafvordering, weigerende observandi als verzoeker ook zonder toestemming ter observatie kan laten overbrengen
naar het PBC.

De voorzitter stelt vast dat verzoeker op 27 oktober 2005 beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de Minister van Justitie van 12 oktober 2005 tot plaatsing van verzoeker op een longstayafdeling van FPC Veldzicht (05/2597/TB).
De behandeling van dit beroep is bij tussenbeslissing van 3 mei 2006 van de beroepscommissie voor onbepaalde tijd aangehouden ten behoeve van een zo spoedig mogelijk uit te brengen nader geactualiseerde visie van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing
(LAP) omtrent de longstayindicatie van verzoeker. De LAP heeft op 16 mei 2008 voorgesteld de definitieve uitspraak over de longstaystatus van verzoeker op te schorten, tot de gegevens van een observatie van verzoeker in een behandelkliniek met
intensieve inschakeling van transculturele deskundigen beschikbaar zijn gekomen; daarbij is de Van der Hoevenkliniek als observatiekliniek als mogelijkheid genoemd.
De beroepscommissie heeft vervolgens bij tussenbeslissing van 9 juli 2008 het beroep van verzoeker wederom aangehouden, voor een periode van maximaal vier maanden, om de Staatssecretaris in de gelegenheid te stellen verzoeker door een transcultureel
psycholoog te doen onderzoeken en rapportage terzake te doen toekomen. Daarbij is overwogen dat de beroepscommissie het niet opportuun acht te bepalen dat verzoeker gedurende een aantal maanden in een andere kliniek ter observatie wordt opgenomen, mede
gelet op verzoekers weinig coöperatieve houding ten opzichte van behandelaars in het algemeen en de door hem niet als zodanig erkende transcultureel deskundigen in het bijzonder, alsmede gelet op het gegeven dat verzoeker wel vertrouwen heeft in zijn
huidige behandelcoördinator in de Pompestichting.

De voorzitter stelt voorts vast dat in die beroepsprocedure vervolgens de volgende stukken zijn ontvangen:
- een afschrift van de brief van 6 augustus 2008 van de Staatssecretaris aan mr. J.C. de Goeij, waarin wordt aangegeven dat het ministerie het opportuun acht dat verzoeker in het kader van de verlenging van de tbs wordt onderzocht in het PBC, dat de
tussenbeslissing van de beroepscommissie van 9 juli 2008 onder de aandacht van het PBC is gebracht en dat het PBC heeft laten weten dat het culturele aspect gedurende het onderzoek voldoende meegenomen zal worden, alsmede dat het team van onderzoekers
voldoende toegerust zal zijn om de onderzoeksvragen te beantwoorden;
- een afschrift van de reactie van mr. J.C. de Goeij op de zojuist genoemde brief van de Staatssecretaris, inhoudende dat de inhoud van die brief een gebrek aan inhoudelijke dossierkennis en een respectloos omgaan met verzoeker en de beroepscommissie
toont, daar een opname in het PBC in strijd is met de tussenbeslissing van de beroepscommissie van 9 juli 2008, terwijl hij en verzoeker geen enkel vertrouwen in het PBC hebben, nu met het in 1994 opgemaakte PBC-rapport alle ellende voor verzoeker is
begonnen en de rapportages uit 1995 van [A] en uit 2003 van [B] onafhankelijk van elkaar geen spaan heel laten van de bevindingen van het PBC en de zogenaamde deskundigen van het PBC niet transcultureel zijn geschoold; als niet wordt afgezien van
plaatsing in het PBC zal in kort geding nakoming van de tussenbeslissing van de beroepscommissie van 9 juli 2008 worden geëist;
- een afschrift van het antwoord van de Staatssecretaris van 19 augustus 2008 aan mr. J.C. de Goeij, inhoudende dat de rapportageopdracht aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) tot doel heeft onafhankelijke
rapportage in het kader van de verlenging van de tbs te verwerven, dat het PBC daarvan deel uitmaakt, dat voor multidisciplinaire rapportage en advies van het PBC als regel meerdere indicaties bestaan, waaronder het zwaarwegende karakter van het advies
en de te verwachten moeilijkheidsgraad van het onderzoek, dat de voorwaarde voor de onafhankelijke rapportage is dat de rapporteurs niet met de verpleging van de tbs-gestelde is belast en dat deze niet werkzaam mogen zijn in de kliniek waar de
tbs-gestelde verblijft, dat het PBC eerder opvattingen heeft bijgesteld, alsmede dat het PBC een professioneel gedragsdeskundig instituut is en heeft laten weten toegerust te zijn om het specifieke culturele aspect in het onderhavig onderzoek voldoende
mee te nemen; gelet op de tussenbeslissing van de beroepscommissie van 9 juli 2008 zal het NIFP middels een separate opdracht worden verzocht een geschikte transcultureel psycholoog te zoeken, die verzoeker kan onderzoeken;
- afschrift van de reactie van mr. J.C. de Goeij op de brief van de Staatssecretaris van 19 augustus 2008 waarin wordt aangegeven dat het PBC absoluut geen optie is, dat er in overleg met hem personen moeten worden benoemd om verdere ergernissen te
voorkomen, alsmede dat het eerder aangekondigde kort geding zal worden aangespannen.

Bij vonnis in kort geding van 17 oktober 2008 heeft de voorzieningenrechter bij de rechtbank te ’s-Gravenhage verzoekers eis tot een verbod tot overbrenging naar het PBC afgewezen. Daartoe is overwogen dat de tussenbeslissing van 9 juli 2008 niet
afdoet
aan de rechtmatigheid van de beslissing om verzoeker naar het PBC over te brengen in het kader van de verlengingsprocedure, daar de beroepscommissie die overweging heeft gemaakt in het kader van de longstayprocedure en die overweging los staat van de
bevoegdheid van de Staatssecretaris om een weigerachtige tbs-gestelde ter observatie te doen overplaatsen.
Voorts heeft de voorzieningenrechter overwogen dat vooralsnog genoegzaam is gebleken dat de Staatssecretaris uitvoering heeft gegeven aan de tussenbeslissing van de beroepscommissie van 9 juli 2008, althans daartoe de nodige inspanningen heeft
verricht,
binnen het kader van de problemen en afwegingen waarvoor de Staatssecretaris zich geplaatst ziet en de marges die er zijn. Daarbij is gewezen op de omstandigheden dat de Staatssecretaris zowel in de longstayprocedure als in de verlengingsprocedure is
aangewezen op advisering door dezelfde groep deskundigen, dat de Staatssecretaris geen geschikte deskundige heeft kunnen vinden die over verzoeker wil rapporteren, dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat door hem voorgedragen deskundigen
voldoen aan de strenge criteria waaraan deskundigen dienen te voldoen, dat verzoeker vervolgens in het kader van de verlengingsprocedure op de wachtlijst van het PBC is geplaatst en het PBC is gevraagd vragen in het kader van de longstayprocedure mee
te
nemen, alsmede dat het PBC daartoe in staat is nu zij beschikt over een transculturele werkgroep, dat verzoeker veronderstelt en onvoldoende heeft geconcretiseerd dat het PBC daartoe niet in staat zou zijn, alsmede dat de Staatssecretaris onder
uitdrukkelijke verwijzing naar de tussenbeslissing van de beroepscommissie van 9 juli 2008 heeft aangekondigd het NIFP alsnog separaat de opdracht te zullen geven een geschikte transcultureel psycholoog te zoeken.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van het hoofd van de inrichting slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de
orde is daarom slechts de vraag of de beslissing tot plaatsing ter observatie in het PBC in het kader van de longstayprocedure zodanig in strijd is met het recht in het licht van de tussenbeslissing van de beroepscommissie van 9 juli 2008 dat verzoeker
een spoedeisend belang heeft bij schorsing van de bestreden beslissing.
Naar het oordeel van de voorzitter is dat, gelet op de thans voorhanden zijnde gegevens, niet het geval. Daarbij neemt zij in aanmerking dat zij naar haar voorlopig oordeel niet bevoegd is de tenuitvoerlegging van de beslissing tot observatieplaatsing
in het kader van de verlengingsprocedure te schorsen en dat de Staatssecretaris, gelet op de stukken, waaronder ook het vonnis van voorzieningenrechter van 17 oktober 2008, wel uitvoering tracht te geven aan die tussenbeslissing, waarbij zij zich
vergeefs heeft ingespannen om een geschikte transcultureel psycholoog te zoeken voor ambulant onderzoek van verzoeker. Het is aan de beroepscommissie om in de bodemprocedure te beoordelen in hoeverre de Staatssecretaris daarmee voldoende uitvoering aan
de genoemde tussenbeslissing heeft gegeven.

3. De uitspraak
De voorzitter verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek, voor zover dat ziet op observatie in het PBC in het kader van de verlengingsprocedure.
De voorzitter wijst het verzoek, voor zover dat ziet op de longstayprocedure in het kader van beroep 05/2597/TB, af.

Aldus gegeven door mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 6 november 2008

secretaris voorzitter

Naar boven