Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/3305/GB, 20 maart 2008, beroep
Uitspraakdatum:20-03-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 07/3305/GB

Betreft: [klager] datum: 20 maart 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. van Delft, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 19 november 2007 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de gevangenis Veenhuizen ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 25 januari 2005 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis Alphen aan den Rijn. Op 13 november 2007 is klager overgeplaatst naar de gevangenis Veenhuizen, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is overgeplaatst naar de gevangenis Veenhuizen zonder rekening te houden met zijn wensen. De drie zoons van klager, met wie hij regelmatig contact heeft, verblijven in Nederland, onder
andere in Leiden. De andere familieleden met wie klager regelmatig contact heeft, wonen in Amsterdam. De reis naar Veenhuizen is een enorm tijdrovende en intensieve onderneming, die zeer lastig valt in te plannen bij een normale, volledige baan, zeker
gelet op de strikte bezoektijden en afspraken die hieromtrent gelden.
De einddatum van klagers detentie is 23 september 2011. Dit betekent dat klager iets minder dan vier jaren in detentie zal doorbrengen op een locatie ver verwijderd van zijn familie.
Het enkele beroep op het ‘beleidskader plaatsing strafrechtelijke vreemdelingen’ zonder rekening te houden met klagers persoonlijke situatie is onvoldoende. Het beleid steunt op de wens strafrechtelijke vreemdelingen bij elkaar te plaatsen teneinde een
verwijdering uit Nederland te vergemakkelijken. Klager acht het mogelijk dat op andere wijze tegemoet wordt gekomen aan zowel de doelstellingen van het nieuwe beleid voor strafrechtelijke vreemdelingen als klagers wens in een inrichting te worden
geplaatst dichter bij zijn familie.
Een alternatief is klager de eerste en voornaamste periode van de hem nog resterende detentie in een inrichting te plaatsen dichter bij zijn familie en vrienden. In het eindstadium – als het traject naar een mogelijke ongewenstverklaring en/of
uitzetting meer concrete vormen krijgt – kan klager worden overgeplaatst naar de gewenste locatie. Op deze manier kan klager in ieder geval een groot gedeelte van de nog resterende detentie zijn contacten met naaste familie en vrienden onderhouden.
Het enkele beroep op nieuw beleid kan niet betekenen dat dit in alle gevallen gevolgd dient te worden. Een uitzondering op dit beleid is altijd mogelijk en schept geen precedent. Klager meent dat hij in aanmerking komt voor een uitzondering op de
regel,
nu zijn strafrestant aanzienlijk is en hij (wellicht in tegenstelling tot andere strafrechtelijke vreemdelingen) binding heeft met Nederland.
Tijdens de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak in eerste en tweede aanleg is vastgesteld dat er de nodige onduidelijkheid bestaat over de precieze status van klager in Nederland. Het OM heeft tijdens het requisitoir vastgesteld dat er twijfels
bestaan over de identiteit van klager. Informatie uit Marokko en Spanje heeft geen uitsluitsel hierover gegeven. Er wordt getwijfeld aan de identiteit en nationaliteit van klager. Klager is na een onderzoek door de IND in 2002 niet uitgezet. Gelet
hierop, aldus de toenmalige officier van justitie, is er geen honderd procent zekerheid te geven dat klager in de toekomst uitgezet zal (kunnen) worden. Klager meent dat dit ook consequenties heeft of klager als een strafrechtelijke vreemdeling moet
worden aangemerkt.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Sinds kort is wettelijk vastgelegd dat gedetineerden die na de executie van hun vrijheidsstraf geen rechtmatig verblijf in Nederland meer hebben, ondergebracht kunnen
worden in speciaal daarvoor aangewezen inrichtingen. Op 8 november 2007 is klager in het kader van het ‘Beleidskader plaatsing strafrechtelijke vreemdelingen’ geselecteerd voor de locatie Esserheem van de gevangenis Veenhuizen. Voor de detentie van
strafrechtelijke vreemdelingen zijn twee inrichtingen aangewezen. Het detentiecentrum Alphen aan den Rijn is voor personen met een strafrestant van minder dan vier maanden. De locatie Esserheem van de gevangenis Veenhuizen is voor personen met een
strafrestant van meer dan vier maanden. Klager komt in aanmerking voor plaatsing in de locatie Esserheem omdat hij tot de categorie strafrechtelijke vreemdelingen behoort en een strafrestant heeft tot september 2011. De selectiebeslissing is conform
het
wettelijke kader en zorgvuldig.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis Veenhuizen is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Klager, die in eerste aanleg is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap worden geplaatst.

4.3. In het ‘Beleidskader plaatsing strafrechtelijke vreemdelingen’ heeft de Minister zijn beleid kenbaar gemaakt ten aanzien van de detentie van strafrechtelijke vreemdelingen. Onder de strafrechtelijke vreemdeling wordt verstaan “de gedetineerde
die na executie van de vrijheidsstraf geen rechtmatig verblijf in Nederland (meer) heeft of zal hebben”. Verder houdt die beleidsnota onder meer in: “Deze groep gedetineerden onderscheidt zich in die mate van andere (groepen) gedetineerden dat
resocialisatie gericht op terugkeer in de Nederlandse samenleving niet aan de orde is en beginselen als verlof, regionalisering en detentiefasering niet aan de orde zijn. Dit rechtvaardigt een beleid waarbij deze groep in beginsel afzonderlijk wordt
gedetineerd. Ten behoeve van de detentie van strafrechtelijke vreemdelingen wordt daarom een afzonderlijke locatie aangewezen.”
Strafrechtelijke vreemdelingen worden na hun veroordeling geplaatst in daarvoor aangewezen afzonderlijke locaties. In de locatie Esserheem van de gevangenis Veenhuizen worden strafrechtelijke vreemdelingen geplaatst met een strafrestant van meer dan
vier maanden. Educatie vindt in deze inrichting niet plaats. De plaatsing in de inrichting voor strafrechtelijke vreemdelingen vindt plaats op grond van artikel 25, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden (Stcrt
12
september 2000, 176, zoals nadien gewijzigd en hierna te noemen: de Regeling) en met inachtneming van het beleidskader.

4.4. In Hoofdstuk III van de Pbw worden de bestemmingen opgesomd van de tot het gevangeniswezen behorende inrichtingen. Voor die inrichtingen wordt bepaald dat mannelijke en vrouwelijke gedetineerden gescheiden worden ondergebracht (art. 11) en dat
er gedifferentieerd kan worden in de mate van beveiliging (art. 13). Artikel 14, eerste lid, Pbw bepaalt dat de Minister inrichtingen of afdelingen daarvan kan bestemmen voor de onderbrenging van gedetineerden die een bijzondere opvang behoeven. In het
tweede lid van die bepaling wordt een opsomming gegeven van de redenen waarmee die bijzondere opvang verband kan houden. Het derde lid van de bepaling draagt de Minister op de criteria te bepalen waaraan de gedetineerden moeten voldoen om voor
bijzondere opvang in aanmerking te komen.
In hoofdstuk IV van de Regeling worden de inrichtingen en afdelingen voor bijzondere opvang genoemd. De voorziening voor strafrechtelijke vreemdelingen wordt aldaar niet aangewezen als een inrichting of afdeling voor bijzondere opvang. De voor de
locatie Esserheem te Veenhuizen bestaande bestemmingsaanwijzing van 30 april 2007, kenmerk 5481731/07/DJI, betreffende de penitentiaire inrichtingen Veenhuizen, spreekt niet over een separate inrichting of afdeling voor de opvang van strafrechtelijke
vreemdelingen.
Voor zover in de bestreden beslissing een beroep wordt gedaan op een wettelijk kader, waartoe het hiervoor genoemde Beleidskader niet kan worden gerekend, is de beslissing gelet op het hierboven overwogene, onjuist. Het regime van de locatie Esserheem
moet worden gezien als een bijzondere opvang gelet op het ontbreken van educatie-activiteiten en het structureel niet verlenen van verlof en het niet toelaten van de aldaar gedetineerden tot detentiefasering. Bovendien is de verblijfsstatus van de
gedetineerde beslissend voor de selectie.
In zijn beroepschrift is namens klager nog aangevoerd dat tijdens de behandeling van klagers strafzaak zou zijn gebleken dat onzekerheid bestaat over zijn verblijfsstatus. Hetgeen is aangevoerd is onvoldoende onderbouwd om een nader onderzoek naar die
verblijfsstatus te rechtvaardigen.
Gelet op het vorenstaande moet de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris worden vernietigd. Het beroep is derhalve gegrond. De selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met
inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van drie weken na ontvangst daarvan.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van drie weken na ontvangst daarvan.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 20 maart 2008

secretaris voorzitter

Naar boven