Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/2581/TR, 16 januari 2008, beroep
Uitspraakdatum:16-01-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/2581/TR

betreft: [klager] datum: 16 januari 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Salvador, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn bovengenoemde raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft bepaald dat klager niet na tenuitvoerlegging van eenderde van de hem opgelegde gevangenisstraf wordt geplaatst op de wachtlijst voor plaatsing in een tbs-inrichting, maar vanaf de v.i.-datum en aansluitende aanvang van zijn
tbs
op 10 april 2009.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 26 april 2007 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De datum van vervroegde invrijheidstelling van klager én aansluitende aanvang van zijn tbs is 10 april 2009.
Bij brief van 7 september 2007 heeft de Staatssecretaris klager meegedeeld dat bovengenoemde rechterlijke uitspraak op 11 mei 2007 onherroepelijk is geworden, dat klager vanaf 10 april 2009 zal worden aangemerkt als tbs-passant en dat hij vanwege het
tekort aan plaatsen in tbs-inrichtingen op een wachtlijst komt te staan.
Bij brief van 14 september 2007 aan de Staatssecretaris heeft klagers raadsvrouw bezwaar ingediend tegen het bepalen van de wachtlijstdatum op 10 april 2009.
Bij brief van 18 september 2007 heeft de Staatssecretaris klagers raadsvrouw een toelichting op de brief van 7 september 2007 gegeven, inhoudende dat in verband met het aanhoudende capaciteitstekort op grond van artikel 43 Pm is besloten dat klager
vanaf de datum van aanvang van zijn tbs in aanmerking komt voor plaatsing in een tbs-inrichting.
Klager verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Haaglanden te Den Haag.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
In strijd met de wet en jurisprudentie van de beroepscommissie wordt klager pas op 10 april 2009 als tbs-passant aangemerkt. Klager had reeds ten tijde van het onherroepelijk worden van de uitspraak van het hof eenderde van zijn straftijd uitgezeten.
Het hof heeft uitdrukkelijk aangegeven geen aanleiding te zien voor een afwijkend advies over het tijdstip van aanvang van de tbs.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Klager kan niet in het beroep worden ontvangen nu dit is gericht tegen een beslissing van 7 september 2007 en pas op 27 september 2007 is ingediend.
Als klager wel in zijn beroep wordt ontvangen, dient dit beroep ongegrond te worden verklaard. Het is de Staatssecretaris bekend dat de beroepscommissie het op grond van het capaciteitstekort bepalen van de wachtlijstdatum op een later tijdstip dan de
‘Fokkensdatum’ afkeurt. De Staatssecretaris is desalniettemin van oordeel dat in alle redelijkheid tot het bepalen van de wachtlijstdatum op 10 april 2009 kan worden besloten. Gelet op de huidige wachtlijsten is het thans helaas praktijk dat een ter
beschikking gestelde pas ruim na de datum van de v.i.-datum kan worden geplaatst. Indien de wachtlijstdatum voor personen met een lange gevangenisstraf en tbs op de ‘Fokkensdatum’ wordt bepaald, zullen zij veelal ruim voor de v.i.-datum moeten worden
geplaatst. Hierdoor zouden personen die nog rechtmatig in een p.i. verblijven eerder geplaatst worden dan personen met een korte gevangenisstraf en tbs, die als tbs-passant in een p.i. verblijven. Het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM)
heeft in de zaken Brand en Morsink geoordeeld dat een passantentermijn van meer dan zes maanden onrechtmatig is. Om die reden is het niet onredelijk om tbs-passanten met een lange wachttijd voorrang te geven boven Fokkenswachtenden en de
wachtlijstdatum
voor langgestraften te stellen op de v.i.-datum.

4. De beoordeling
De beroepscommissie is van oordeel dat klager in zijn beroep kan worden ontvangen. De Staatssecretaris heeft bij brief van 7 september 2007 klagers wachtlijstdatum op een latere datum bepaald dan de datum waarop klager in beginsel aanspraak heeft op
grond van artikel 42 Pm, dat een nadere uitwerking is van de in artikel 13, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) neergelegde “Wet Fokkens”. Een dergelijke beslissing is aan te merken als een beslissing, waartegen op grond van artikel 69,
eerste lid, onder f, Bvt beroep kan worden ingesteld binnen de in artikel 58, vijfde lid, Bvt genoemde termijn van zeven dagen.
Klagers raadsvrouw heeft bij brief van 14 september 2007 aan de Staatssecretaris tegen genoemde beslissing uitdrukkelijk bezwaar gemaakt. Nu krachtens de Bvt geen bezwaarfase van toepassing is maar rechtstreeks beroep open staat, had de
Staatssecretaris
het bezwaarschrift ter verdere behandeling als beroepschrift moeten doorzenden naar de beroepscommissie. Nu dit is nagelaten en in plaats daarvan slechts een toelichting op de beslissing van 7 september 2007 aan de raadsvrouw is toegezonden, kan niet
met succes een beroep worden gedaan op termijnoverschrijding bij een nadien alsnog ingediend beroepschrift.

Inhoudelijk wordt het volgende overwogen.

De Staatssecretaris heeft op 7 september 2007 besloten vanwege het capaciteitstekort op grond van artikel 43 Pm ten aanzien van klager als Fokkenswachtende de wachtlijstdatum te bepalen op het moment van de v.i.-datum als datum van aanvang van de tbs.
De Staatssecretaris is van mening daartoe in redelijkheid te kunnen besluiten, omdat langgesstrafte Fokkenswachtenden anders eerder zouden moeten worden geplaatst dan tbs-passanten, terwijl het EHRM heeft uitgemaakt dat een passantentermijn van meer
dan
zes maanden onrechtmatig is.

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (bijvoorbeeld uitspraken 05/2079/TR van 23 juni 2006 en 06/2462/TR van 18 april 2007) kan het capaciteitstekort niet een individuele omstandigheid opleveren als bedoeld in artikel 43 Pm op grond
waarvan de bepaling van de wachtlijstdatum voor plaatsing in een tbs-inrichting door de Staatssecretaris van een Fokkenswachtende als klager op de v.i.-datum en aansluitende aanvangsdatum van de tbs zou kunnen worden gesteld. Hiermee heeft de
beroepscommissie een dergelijke beslissing niet slechts afgekeurd, zoals namens de Staatssecretaris meent, maar in rechte vastgesteld dat een dergelijke beslissing in strijd met de wet en de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever is genomen. De
betreffende wetgeving is immers juist voor justitiabelen met een lange gevangenisstraf en tbs tot stand gekomen vanwege het belang van een aanvang van de tbs-behandeling vóór de v.i.-datum. Alleen op grond van individuele omstandigheden zoals (niet
limitatief) genoemd in artikel 43 Pm kan worden besloten tot een (eerdere of) latere aanvang van de tbs. Als daarvan geen sprake is, dient de Staatssecretaris zich aan de wet te houden en conform artikel 42 Pm de wachtlijstdatum te bepalen. Als vanwege
het capaciteitstekort plaatsing niet mogelijk is, dient te worden besloten tot verlenging van de wachttermijn voor plaatsing op grond van artikel 76 Pbw, waartegen een rechtsmiddel openstaat.

De door de Minister genoemde grond om de wachtlijstdatum voor klager te bepalen op de v.i.-datum is volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie niet aan te merken als een individuele omstandigheid op grond waarvan met toepassing van artikel 43
Pm kan worden besloten tot het bepalen van de wachtlijstdatum op een later tijdstip dan die waarna eenderde van de gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd.

De bestreden beslissing van 7 september 2007 is derhalve in strijd met de wet genomen.
Om die reden is het beroep gegrond en dient de bestreden beslissing te worden vernietigd.
De beroepscommissie zal met toepassing van artikel 13, vierde lid, WvSr in verbinding met de artikelen 69, vijfde lid, en 66, derde lid onder b, Bvt bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot bepaling van de wachtlijstdatum in de plaats treedt van
de
te vernietigen beslissing.

De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming, nu de rechtsgevolgen voor klager met deze uitspraak van de beroepscommissie ongedaan worden gemaakt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing en dat klager met ingang van de datum waarop eenderde van zijn gevangenisstraf ten
uitvoer is gelegd wordt geplaatst op de wachtlijst voor plaatsing in een tbs-inrichting.
Zij acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. G.A.M. Mensing en mr. J.M. van der Vaart, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 17 januari 2008

secretaris voorzitter

Naar boven