Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3558/GA, 26 januari 2016, beroep
Uitspraakdatum:26-01-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3558/GA

betreft: [klaagster] datum: 26 januari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.G. Cantarella, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een beslissing van 27 oktober 2015 van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van het PPC van de p.i. Amsterdam Over-Amstel
in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster, alsmede haar raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 december 2015, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, zijn gehoord klaagster, bijgestaan door haar raadsman mr. M.G. Cantarella, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC van de p.i.
Amsterdam Over-Amstel.

Op 8 december 2015 heeft de juridisch medewerker van de p.i. Amsterdam Over-Amstel schriftelijk een nadere toelichting gegeven en daarbij verwezen naar stukken. Een afschrift hiervan is op 8 december 2015 gestuurd naar klaagster en haar raadsman.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 27 oktober 2015, inhoudende dat klaagster wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder:
a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten
Door en namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht.
Een minder zwaar middel had volstaan. In de voorfase was de raadsman niet betrokken bij de totstandkoming van de beslissing tot a-dwangbehandeling. Hij was graag uitgenodigd voor een gesprek om te komen tot een oplossing. De raadsman had klaagster
bijvoorbeeld kunnen adviseren om de medicatie vrijwillig in te nemen. Hij vraagt zich af of de medicatie heeft geleid tot verbetering. Klaagster geeft aan dat het nu goed met haar gaat.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het initiatief voor een gesprek ligt bij de raadsman zelf. De directeur heeft 72 uur gewacht totdat daadwerkelijk dwangmedicatie is toegepast. De behandelend psychiater en de onafhankelijke psychiater hebben hiertoe geadviseerd. Er is sprake van een
paranoïde psychotisch toestandsbeeld. Hierdoor is er sprake van gevaar voor klaagster zelf, maar ook voor anderen. Dit gevaar is aanmerkelijk verminderd sinds klaagster medicatie krijgt. Klaagster heeft ook geregeld vrijwillig medicatie ingenomen. De
directeur benadrukt dat klaagster het behandelplan goed heeft begrepen. In een prikkelarme kamer heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en de behandelcoördinator. De behandelcoördinator heeft klaagster in een zeer kort gesprek geïnformeerd
over de mogelijkheid van dwangmedicatie. De directeur zegt desgevraagd toe het behandelplan te zullen toesturen.
Nadien is namens de directeur schriftelijk aangevoerd dat het advies aan de directeur gezien kan worden als het uittreksel behandelplan. In het advies komen dezelfde onderwerpen aan de orde als in het uittreksel behandelplan. Op de vraag of een
eventueel a-dwangtraject in het behandelplan van klaagster was opgenomen, wordt verwezen naar de tekst van het verweer. In het verweer staat opgenomen: “Bovenstaande zaken zijn opgenomen in het behandelplan van klaagster en zijn met haar besproken. In
haar behandelplan staat vermeld dat, indien dit noodzakelijk mocht zijn voor de behandeling en klaagster kan zich niet vinden in het behandelplan, de mogelijkheid wordt gezocht om haar in het kader van de a-dwanghandeling dwangmedicatie toe te dienen”.

3. De beoordeling
Op grond van het bepaalde in artikel 68, tweede lid, van de Pbw in verbinding met artikel 73, vierde lid, van de Pbw, dient de beroepscommissie een beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling te toetsen aan de in de inrichting geldende
wettelijke voorschriften en de redelijkheid en billijkheid. Voor de beoordeling is inzage in (onderdelen van) het behandelplan noodzakelijk. Daarin moet in ieder geval staan:
a. dat is voorzien in de mogelijkheid om – indien dit noodzakelijk is – ten aanzien van de betreffende gedetineerde een a-dwangbehandeling toe te passen (artikel 46c, aanhef en onder a in samenhang bezien met artikel 46d van de Pbw);
b. de diagnose van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Penitentiaire maatregel, hierna: Pm);
c. de therapeutische middelen, zo mogelijk gerelateerd aan de verschillende aspecten die in de stoornis te onderscheiden zijn, die zullen worden toegepast teneinde een zodanige verbetering van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde
te bereiken, dat het gevaar op grond waarvan deze in verband met zijn geestelijke gezondheidstoestand in een daartoe krachtens artikel 14 van de wet aangewezen afdeling of inrichting behoeft te verblijven, wordt weggenomen (artikel 21b, eerste lid,
aanhef en onder b, van de Pm);
d. of er overeenstemming over het geneeskundig behandelplan is (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pm);
e. welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken weg te nemen dan wel af te wenden (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pm);
f. de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de gedetineerde ten aanzien van de behandeling (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pm); en
g. het gevaar (als bedoeld in artikel 46a van de Pbw) dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken.

De behandelend psychiater heeft op 16 oktober 2015 een “Advies aan directeur” uitgebracht. Namens de directeur is toegelicht dat dit advies tevens een uittreksel uit het behandelplan is. De beroepscommissie deelt die visie niet. Daargelaten de vraag of
het advies gelijk mag worden gesteld aan een (uittreksel uit het) behandelplan, bevat het advies onvoldoende informatie over de hiervoor onder a t/m g genoemde punten. Zo is onvoldoende duidelijk op welke wijze is geprobeerd met klaagster tot
overeenstemming te komen over het geneeskundig behandelplan (d), welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gevaar weg te nemen dan wel af te wenden (e) en de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van klaagster ten aanzien
van de behandeling (f).

Bij gebreke van voornoemde informatie, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing tot a-dwangbehandeling onvoldoende is gemotiveerd en dientengevolge onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie acht termen aanwezig om aan klaagster een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij bepaalt dat aan klaagster een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, ing. M.J. Mulders en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 26 januari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven