Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1993/GA, 29 januari 2014, beroep
Uitspraakdatum:29-01-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1993/GA

betreft: [klager] datum: 29 januari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.F.E. Sprenkels, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 juni 2013 van de beklagcommissie bij de locatie Norgerhaven,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 december 2013, gehouden in de penitentiaire inrichting Leeuwarden, zijn gehoord klagers raadsman mr. M.F.E. Sprenkels en de heer [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van voornoemde locatie. Tevens was
ter
zitting aanwezig de heer [...], stagiair in voornoemde locatie.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft voor zover in beroep aan de orde het controleren van advocatenpost op contrabande tijdens een celinspectie.

De beklagcommissie heeft het beklag voor zover in beroep aan de orde, ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Post afkomstig van of gericht aan de raadsman mag op grond van de artikelen 36, tweede lid, en 37 van de Pbw niet gecontroleerd worden buiten
aanwezigheid van de gedetineerde. Deze bepaling geldt niet enkel bij binnenkomst in de inrichting van geprivilegieerde post, maar bij alle controles van de geprivilegieerde post. Hetgeen blijkt uit de uitspraak van de beroepscommissie van 21 januari
2008 (07/2352/GA). Tijdens de celinspectie zijn geprivilegieerde poststukken buiten klagers aanwezigheid gecontroleerd op contrabande. Post waarvan duidelijk is dat het geprivilegieerd is, moet bij een celinspectie apart worden gelegd en achteraf
worden
gecontroleerd in het bijzijn van klager. De extra inzet van mankracht en tijd en efficiencyverlies mogen geen reden zijn om de rechten van gedetineerden verder in te perken.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De enveloppen, die op klagers cel lagen, waren al geopend. De enveloppen zijn gecontroleerd op de aanwezigheid van contrabande, maar niet gelezen.
Gelet op de veiligheid worden celinspecties altijd buiten aanwezigheid van de gedetineerden gehouden. Uit de uitspraak van de beroepscommissie van 10 februari 2005 (04/2435/GA) blijkt dat bij een celcontrole waarbij geprivilegieerde post wordt
gecontroleerd, klagers aanwezigheid niet vereist is. Klager beroept zich op een andere uitspraak van de beroepscommissie waarbij wordt gesteld dat de controle van advocatenpost in de aanwezigheid van de gedetineerde dient te gebeuren. Dit betreft
echter
een andere situatie. In de betreffende uitspraak is geen sprake van een celinspectie, maar van een controle na bezoek. Daarnaast zijn de brieven in die zaak daadwerkelijk uit de enveloppen gehaald, hetgeen niet gebeurd is in het onderhavige geval.
Ter zitting heeft de directeur hier het volgende aan toegevoegd. Het apart leggen van poststukken tijdens een celinspectie en deze achteraf controleren in het bijzijn van de gedetineerde neemt teveel tijd in beslag en zorgt daarmee voor een afname van
het aantal controles dat kan worden gehouden. De uitgebreide celinspecties vinden nu eenmaal per maand plaats. Tevens is van belang dat klager de keuze heeft om poststukken op zijn cel te bewaren of deze van zijn cel te verwijderen, bijvoorbeeld door
verzending van de stukken naar buiten dan wel plaatsing van de stukken in zijn fouillering. Overigens zijn alle werknemers geïnstrueerd dat geprivilegieerde stukken niet gelezen mogen worden.

3. De beoordeling
Uitgangspunt is dat enveloppen, verzonden aan of afkomstig van personen of instanties als bedoeld in artikel 37, eerste en tweede lid, van de Pbw (de zogenaamde geprivilegieerden), slechts mogen worden geopend en gecontroleerd met het oog op de
aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen in het bijzijn van de gedetineerde. Dit laatste, blijkens de Memorie van Toelichting, teneinde te waarborgen dat deze controle zich niet uitstrekt tot de geschreven inhoud van de poststukken. De vraag die thans
ter beoordeling voorligt, is of deze bescherming ook geldt in het geval dat de geopende envelop zich op de cel van de gedetineerde bevindt.
Naar het oordeel van de beroepscommissie dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. Immers, niet valt in te zien waarom de waarborg voor de bescherming van de inhoud van geprivilegieerde post die zich in een envelop bevindt, vervalt zodra de
post na binnenkomst door de gedetineerde naar zijn cel is gebracht. De beroepscommissie wijst hierbij op het zwaarwegende belang van bescherming van de vrije en onbelemmerde communicatie tussen de advocaat en zijn cliënt. Deze zwaarwegendheid komt tot
uitdrukking in de artikelen 38, zevende lid en 39, vierde lid, van de Pbw. Tevens is bij wet vastgelegd dat telefoongesprekken tussen gedetineerden en hun advocaat niet mogen worden opgenomen. Uit deze bepalingen komt duidelijk naar voren dat de
communicatie tussen advocaat en gedetineerde, vertrouwelijk, beschermd en niet inzichtelijk voor derden behoort te zijn en te blijven. Dit is niet alleen van belang voor de individuele gedetineerde die zich veilig moet kunnen voelen in het voeren van
correspondentie en het onderhouden van contacten met zijn vertrouwenspersoon. Het is tevens van belang dat gedetineerden weten dat zij zich onbelemmerd kunnen wenden tot geprivilegieerde hulpverleners, omdat de vertrouwelijkheid van correspondentie en
gesprekken goed is gewaarborgd. Binnen deze ratio past een analoge toepassing van de artikelen 36 en 37 van de Pbw ten aanzien van post die zich in een envelop in de cel van de gedetineerde bevindt.
Indien dus in de cel van een gedetineerde een dergelijke envelop wordt aangetroffen, mag deze slechts in aanwezigheid van de gedetineerde doorzocht worden ter controle op contrabande.

Ten overvloede merkt de beroepscommissie nog op dat ten aanzien van alle brieven, evenals dagboeken, van gedetineerden geldt dat deze ter gelegenheid van een celinspectie niet mogen worden gelezen door de betrokken personeelsleden.

Gelet op het bovenstaande zal het beroep gegrond worden verklaard en wordt aan klager een tegemoetkoming van € 5,= toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart het beklag alsnog gegrond en kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 5,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, prof. dr. H.G. van de Bunt en J. Schagen, MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. T. Nauta, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven