Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2959/GA, 24 december 2013, beroep
Uitspraakdatum:24-12-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2959/GA

betreft: [klager] datum: 24 december 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. van Reydt, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 30 augustus 2013 van de beklagcommissie bij de locatie Norgerhaven,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 december 2013, gehouden in de penitentiaire inrichting Leeuwarden, is gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van voornoemde locatie. Tevens was ter zitting aanwezig de heer [...], stagiair in
voornoemde locatie.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Klagers raadsman heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in de eigen cel zonder televisie voor de duur vijf dagen, wegens de vondst van cannabis bij een celinspectie.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De in de cel aangetroffen ‘bruine brokjes’ behoren niet aan klager toe. Tevens betwist klager dat de gevonden substantie cannabis betreft. Er is niet
gebleken dat de substantie is onderzocht. Evenmin is gebleken, indien aangenomen moet worden dat de aangetroffen brokjes zijn onderzocht, door wie en op welke wijze dat is gedaan. Klager heeft hierbij verwezen naar een tweetal uitspraken van de Raad,
te
weten 11/0785/GA en 07/2343/GA. Voor zover al moet worden aangenomen dat de substantie drugs betreft, dan is de aangetroffen hoeveelheid dusdanig gering dat de opgelegde disciplinaire straf onredelijk en onbillijk is. Klager verzoekt om toekenning van
een financiële tegemoetkoming.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het is merkwaardig dat klager betwist dat de aangetroffen substantie drugs betreft nu hij tevens stelt dat de ‘bruine brokjes’ niet aan hem toe
behoren. De directeur neemt aan dat de aangetroffen substantie niet aan klager toebehoorde, maar het enkele onder zich hebben van de drugs is reden voor de oplegging van de disciplinaire straf geweest. Desgevraagd heeft de directeur verklaard het
uitslagformulier van de test waarbij is vastgesteld dat de substantie cannabis betreft, niet te kunnen overleggen. De substantie is in de inrichting getest, maar de directeur kan niet aangeven of de substantie aanvullend is onderzocht door een
laboratorium. Ten aanzien van het aanzeggen van het rapport merkt de directeur op dat het rapport wel is aangezegd, maar dat dit is gedaan door een ander persoon dan de opsteller van dit rapport. Van deze aanzegging is geen schriftelijke aantekening
gemaakt.

3. De beoordeling
In artikel 50, eerste lid, Pbw is bepaald dat, indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging
van de vrijheidsbeneming en het personeelslid voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, het personeelslid dit de gedetineerde meedeelt. Uit het opgemaakte verslag van 16 juli 2013 dat heeft geleid tot de oplegging van de
disciplinaire straf en uit de inlichtingen ter zitting is onvoldoende aannemelijk geworden dat het verslag van het aantreffen van (gestelde) cannabis bij de celinspectie op 16 juli 2013 aan klager is aangezegd. De beroepscommissie gaat voorbij aan de
stelling van de directeur ter zitting dat het rapport is aangezegd door een ander personeelslid dan de opsteller van het rapport, aangezien dit op geen enkel wijze is vastgelegd. Nu de wet het aanzeggen van het verslag dwingend voorschrijft als
voorwaarde voor het opleggen van een disciplinaire straf, is de bestreden beslissing genomen in strijd met het wettelijk voorschrift van artikel 50, eerste lid, van de Pbw. Het beroep is reeds om deze reden gegrond.

Voorts is gebleken dat de aangetroffen bruine brokjes zijn getest binnen de inrichting. Nu echter geen verslag is opgemaakt van het testen van de desbetreffende brokjes en enkel het resultaat van de test is vermeld, kan niet worden vastgesteld welke
onderzoeksmethode is gebruikt en of de test op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. In een verslag van testen horen voorts de persoon en de functie van degene die de test heeft uitgevoerd als mede het tijdstip waarop de test heeft plaatsgevonden
thuis.
Tevens geldt dat een dergelijke test slechts een voorlopig onderzoeksresultaat kan opleveren. Een nader onderzoek in een goedgekeurd laboratorium is te meer aangewezen als het voorlopige onderzoeksresultaat door de gedetineerde wordt betwist.
Desgevraagd heeft de directeur ter zitting aangegeven niet te weten of de aangetroffen substantie is opgestuurd naar een laboratorium. Nu niet met zekerheid vastgesteld kan worden of de aangetroffen bruine brokjes inderdaad cannabis betreffen, oordeelt
de beroepscommissie dat het beroep tevens op dit punt gegrond dient te worden verklaard. Derhalve zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen. Nu de gevolgen van de disciplinaire straf niet meer ongedaan kunnen worden
gemaakt
zal aan klager een tegemoetkoming worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 37,50.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, prof. dr. H.G. van de Bunt en J. Schagen, MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. T. Nauta, secretaris, op 24 december 2013

secretaris voorzitter

Naar boven