Onderwerp: Bezoek-historie

Personele werkingssfeer (SB2168)
Geldigheid:07-09-2016 t/m 23-03-2022Versie:vergelijk Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Beleidsregel

Een aantal verdragen bevat een definitie van het begrip 'werknemer' en/of het begrip 'zelfstandige'. Wanneer deze definitie verwijst naar de nationale wetgeving dan geeft de SVB aan deze begrippen een zodanige invulling dat deze overeenkomen met de personen die 'werkzaamheden in loondienst', respectievelijk, 'werkzaamheden anders dan in loondienst' verrichten in de zin van Verordening (EG) nr. 883/2004 (zie SB2121 over werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst). Hetzelfde gebeurt bij de toepassing van verdragen die geen definitie van deze begrippen bevatten.

Werknemers of zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd kunnen zich op alle bepalingen van het verdrag beroepen, tenzij uit de tekst of de strekking van een bepaling blijkt dat deze een beperkter toepassingsgebied heeft. Dit geldt met name ten aanzien van de bepalingen inzake de toepasselijke wetgeving.

Voor zover een verdrag van toepassing is op werknemers en/of zelfstandigen en hun gezinsleden en nagelaten betrekkingen, gaat de SVB ervan uit dat deze gezinsleden en nagelaten betrekkingen zich slechts op het verdrag kunnen beroepen voor zover het gaat om regelingen die een recht waarborgen dat kan worden aangemerkt als een van de werknemer of zelfstandige afgeleid recht. Een groot aantal verdragen bevat een verwijzing naar deze zogenaamde afgeleide rechtenleer. Doch ook bij de toepassing van de verdragen die een dergelijke verwijzing niet bevatten, hanteert de SVB de afgeleide rechtenleer, tenzij uit het verdrag uitdrukkelijk blijkt dat deze leer niet van toepassing is. Een uitzondering op dit laatste uitgangspunt vormt het Nederlands-Oostenrijks Verdrag. De SVB stelt zich op het standpunt dat de afgeleide rechtenleer bij de toepassing van dit verdrag evenzeer niet aan de orde is hoewel zulks in het verdrag niet expliciet wordt aangegeven. Naar het oordeel van de SVB vloeit het buiten toepassing laten van de afgeleide rechtenleer hier evenwel voort uit artikel 5, lid 1, van het verdrag alwaar de bepalingen van EG-Verordening 1408/71 op onder meer gezinsleden en nagelaten betrekkingen van toepassing zijn verklaard. Het verdrag valt daarmee onder het bereik van het arrest van het Hof van Justitie EU in de zaak Cabanis (zie verder SB2123 over gezinsleden en nabestaanden).

Omdat het arrest Cabanis is gebaseerd op de beginselen van de artikelen 48 tot en met 51 van het EG-Verdrag, welke beginselen geen deel uitmaken van de rechtsorde die wordt beheerst door de onderscheiden bilaterale verdragen, hecht de SVB overigens voor de toepassing van die verdragen geen betekenis aan dit arrest.

Als twee landen die partij zijn bij een verdrag inzake sociale zekerheid, tevens zijn aangesloten bij het Vluchtelingenverdrag dan wel het Staatlozenverdrag, wordt het verdrag inzake sociale zekerheid van toepassing geacht op vluchtelingen respectievelijk staatlozen, ook als dit niet expliciet in het verdrag is vermeld. Vluchtelingen en staatlozen worden daarbij op dezelfde wijze behandeld als onderdanen van de verdragsstaten. Voorwaarde is dat de vluchteling respectievelijk de staatloze rechtmatig verblijft op het grondgebied van een der verdragsstaten.

Op grond van artikel XXVI van het verdrag met Canada is een apart akkoord tot stand gekomen tussen de provincie Québec en Nederland ter aanvulling op het verdrag, voor socialeverzekeringsuitkeringen in de provincie Québec. De personele werkingssfeer van de overeenkomst met Québec ziet op personen die onderworpen zijn of zijn geweest aan het Québec Pension Plan. Het verdrag met Canada ziet op personen die onderworpen zijn of zijn geweest aan het Canada Pension Plan. Indien een persoon zowel onderworpen is geweest aan het Québec Pension Plan als aan het Canada Pension Plan, is zowel het akkoord met Québec als het verdrag met Canada op hem van toepassing. Aangezien de bepalingen van het verdrag en het akkoord niet geheel gelijkluidend zijn, kan het voorkomen dat het resultaat van de toepassing van deze bepalingen verschillend is. In dergelijke situaties neemt de SVB beleidsmatig aan dat de bepalingen van het verdrag voorgaan.

In het arrest Gottardo heeft het Hof van Justitie EU bepaald dat bilaterale verdragen die door een lidstaat zijn afgesloten met derde landen door onderdanen van andere lidstaten op gelijke voet kunnen worden ingeroepen als door de onderdanen van de bilaterale verdragsstaten, mits de rechten en plichten van de derde staat niet worden aangetast. Deze gelijkstelling van nationaliteit kan er volgens de SVB echter niet toe leiden dat bij de toepassing van verdragen inzake sociale zekerheid die Nederland heeft gesloten met derde landen, de territoriale werkingssfeer van het verdrag wordt opgeheven. Voor zover de toepassing van een verdrag territoriaal is begrensd, geldt deze begrenzing derhalve voor EU-onderdanen op dezelfde wijze en in gelijke mate als voor onderdanen van de verdragsluitende partijen.

Naar boven