Beleidsregel
Omdat het voeren van een gezamenlijke huishouding in de Anw,
anders dan in de AOW en andere socialezekerheidswetten, tot gevolg heeft dat geen recht op
nabestaandenuitkering ontstaat of een bestaand recht definitief eindigt dan wel wordt
verminderd, zijn in artikel 14, vierde lid en artikel 16, derde lid Anw een openings- en een
herlevingsbepaling opgenomen. Deze houden in dat degene die een gezamenlijke huishouding
voert, gedurende zes maanden na het overlijden van de verzekerde respectievelijk na de
intrekking van de nabestaandenuitkering de tijd krijgt om deze gezamenlijke huishouding te
beëindigen. Indien de termijn van zes maanden leidt tot een onbillijkheid van overwegende
aard, dan is de SVB bevoegd een langere termijn vast te stellen (artikel 14, lid 5 en
artikel 16, lid 4 Anw).
Na beëindiging van de gezamenlijke huishouding
ontstaat het recht op nabestaandenuitkering alsnog, of herleeft het recht op
nabestaandenuitkering met ingang van de eerste dag van de maand waarin de gezamenlijke
huishouding is beëindigd. Uit jurisprudentie van de CRvB en de Hoge Raad volgt dat de
gezamenlijke huishouding alleen kan worden beëindigd doordat een van de partners een andere
woning betrekt. Als men de relatie een andere, commerciële, vorm geeft dan staat het in Deel
I, Onweerlegbaar rechtsvermoeden, SB1006 beschreven onweerlegbaar rechtsvermoeden eraan in
de weg dat de gezamenlijke huishouding als beëindigd wordt beschouwd (CRvB 29 januari 2002
en HR 20 februari 2004). Dit betekent dat, indien de SVB een gezamenlijke huishouding heeft
vastgesteld, betrokkenen deze gezamenlijke huishouding uitsluitend kunnen beëindigen door
zich apart te huisvesten.
De SVB interpreteert de herlevingsbepaling
vervat in artikel 16, derde lid Anw in samenhang met het overgangsrecht Anw (artikel 67, lid
1, aanhef) zo, dat artikel 16, derde lid niet van toepassing is als de gezamenlijke
huishouding eindigt door het overlijden van de echtgenoot. De nabestaande die voor de
aanvang van de gezamenlijke huishouding recht op uitkering ontleent aan het overgangsrecht
Anw kan indien een nieuwe echtgenoot overlijdt binnen zes maanden nadat de gezamenlijke
huishouding een aanvang heeft genomen, geen recht verkrijgen op herleving van een
nabestaandenuitkering verstrekt uit hoofde van het overgangsrecht. Deze nabestaande kan
daarentegen in beginsel een nieuw recht op uitkering ontlenen aan de Anw. Deze beleidsregel
is bevestigd in jurisprudentie van de CRvB (CRvB 25 april 2003 en CRvB 13 juni
2003).
Indien de uitkering met toepassing van artikel 16 met
terugwerkende kracht wordt ingetrokken omdat een gezamenlijke huishouding is vastgesteld,
vangt de termijn van een half jaar aan met ingang van de dag na bekendmaking van de primaire
beschikking betreffende het voeren van een gezamenlijke huishouding.
Betrokkene dient zich zo spoedig mogelijk na verbreking van de gezamenlijke
huishouding en in beginsel vóór het verstrijken van de zesmaandentermijn bij de SVB te
melden met het verzoek tot - eventueel hernieuwde - toekenning van een uitkering. De SVB
onderzoekt dan of de gezamenlijke huishouding feitelijk is verbroken.
Indien het verzoek wordt ingediend nadat de termijn van zes maanden is verlopen, is
het voor de SVB moeilijker om uit directe observatie vast te stellen of de gezamenlijke
huishouding tijdig is verbroken. De SVB stelt daarom in die situatie zwaardere eisen aan het
door belanghebbende te leveren bewijs betreffende het moment waarop de gezamenlijke
huishouding is verbroken. Naarmate meer tijd is verstreken, stelt de SVB zwaardere eisen aan
het te leveren bewijs. De SVB is bevoegd af te wijken van de termijn van zes maanden indien
toepassing van die termijn leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Van deze
bevoegdheid maakt de SVB alleen gebruik indien de individuele omstandigheden van het geval
daartoe aanleiding geven. Uit de toelichting van de wetgever op de onderhavige bepalingen
blijkt dat bijvoorbeeld kan worden gedacht aan de situatie waarin een van beide partners
nieuwe woonruimte heeft gevonden, maar deze pas na de periode van zes maanden kan
betrekken.