Beleidsregel
Anw:
In beginsel ontstaat geen recht
op nabestaandenuitkering en eindigt een bestaand recht op nabestaandenuitkering, als de
nabestaande een gezamenlijke huishouding voert of gaat voeren. Op dit uitgangspunt geldt een
uitzondering voor het voeren van een gezamenlijke huishouding ten behoeve van de verzorging
van een hulpbehoevende (zorgrelatie).
Onder een gezamenlijke huishouding
ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende wordt verstaan:
- de nabestaande die een gezamenlijke huishouding voert met een
hulpbehoevende en de nabestaande of de overleden verzekerde een huishouding is gaan voeren
met het doel de hulpbehoevende te gaan verzorgen; of
- de nabestaande die
hulpbehoevende is en een gezamenlijke huishouding voert met een ander en een huishouding is
gaan voeren om door die ander te worden verzorgd.
Hulpbehoevende is de persoon die vanwege ziekte of een of meer stoornissen van
lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard blijvend niet in staat is een eigen
huishouding te voeren omdat hij dagelijks is aangewezen op intensieve zorg van anderen
(artikel 1, onderdeel j Anw). De SVB heeft voor de toepassing van het begrip hulpbehoevende,
mede op basis van de parlementaire geschiedenis, het volgende beleid vastgesteld.
Als hulpbehoevende wordt aangemerkt:
- de
persoon van wie reeds is vastgesteld dat hij vanwege ziekte of een stoornis van
lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard in aanmerking komt voor duurzame opname in
een AWBZ-inrichting;
- de persoon die vanwege ziekte of een stoornis van
lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard duurzaam is aangewezen op dagelijkse hulp
bij alle of de meeste algemene dagelijkse levensverrichtingen, of op constant toezicht
teneinde mogelijk gevaar voor zichzelf of voor anderen te voorkomen.
De SVB neemt aan dat van duurzaamheid in de hierboven bedoelde zin
sprake is bij een medisch stabiele of verslechterende situatie of bij een situatie waarin op
lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. De SVB zoekt hiervoor aansluiting bij het
duurzaamheidscriterium van artikel 4, tweede en derde lid WIA.
Er moet
een causaal verband zijn tussen het gaan voeren van de gezamenlijke huishouding en de
hulpbehoevendheid. Dit betekent dat betrokkenen de gezamenlijke huishouding moeten zijn gaan
voeren juist vanwege de hulpbehoevendheid van een van beiden.
De SVB acht
het causaal verband aanwezig indien bij aanvang van de gezamenlijke huishouding aan het
hulpbehoevendheidscriterium werd voldaan. Betrokkene dient dit aannemelijk te maken. Aan de
hand van het medisch dossier van de hulpbehoevende moet kunnen worden vastgesteld dat de
vereiste causaliteit redelijkerwijs aanwezig is geweest.
Ingeval een
gezamenlijke huishouding wordt gevoerd ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende
bestaat recht op een inkomensafhankelijke nabestaandenuitkering van 50% van het netto
minimumloon. Voor personen die onder het overgangsrecht Anw vallen, geldt dat van deze
uitkering een bedrag gelijk aan 30% van het bruto minimumloon vrijgesteld is van
vermindering wegens inkomen. Bij een verzoek om toepassing van de regeling inzake de
zorgrelatie beoordeelt de SVB de hulpbehoevendheid slechts wanneer de inkomenspositie van de
uitkeringsgerechtigde van dien aard is (geworden) dat de uitkering of de verhoging (ten
dele) tot uitkering zou kunnen komen.
AOW:
In beginsel
bestaat recht op een gehuwdenpensioen als een pensioengerechtigde een gezamenlijke
huishouding voert of gaat voeren. Op dit uitgangspunt geldt een uitzondering als twee
pensioengerechtigden een gezamenlijke huishouding gaan voeren omdat één van hen
hulpbehoevend is. Er vindt op grond van artikel 17, tweede lid, van de AOW geen herziening
van het ongehuwdenpensioen naar een gehuwdenpensioen plaats indien:
- sprake is van zorg voor een pensioengerechtigde die hulpbehoevend
is;
- door deze zorg een gezamenlijke huishouding ontstaat van twee
pensioengerechtigden; en
- de pensioengerechtigde en de hulpbehoevende
pensioengerechtigde ieder beschikken over een woning en daarvoor de financiële lasten
dragen.
De CRvB heeft in een uitspraak van 28
december 2012 geoordeeld dat eveneens aan de voorwaarden voor de regeling van artikel 17,
tweede lid AOW is voldaan indien de gezamenlijke huishouding wegens zorg is ontstaan voordat
beide personen de pensioengerechtigde leeftijd bereiken. Uit deze uitspraak en de
wetsgeschiedenis blijkt tevens dat deze regeling uitsluitend van toepassing is indien beide
personen de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a AOW hebben bereikt. De
SVB gaat ervan uit dat de regeling ook van toepassing is als slechts één van beide personen
recht heeft op een AOW-pensioen.
Voor de vraag wie hulpbehoevend is in
de zin van de AOW verwijst artikel 17, tweede lid AOW naar artikel 1, onderdeel j, van de
Anw. Het op dit artikelonderdeel gebaseerde beleid is derhalve ook van toepassing in het
kader van de AOW.
Voor de AOW is evenals voor de Anw een causaal verband
vereist tussen het gaan voeren van de gezamenlijke huishouding en de hulpbehoevendheid. Dit
betekent dat betrokkenen de gezamenlijke huishouding moeten zijn gaan voeren juist vanwege
de hulpbehoevendheid van een van beiden. Het beleid dat ten aanzien van het causaal verband
is geformuleerd voor de Anw is van overeenkomstige toepassing op de AOW.
Voor de AOW is tevens vereist dat de pensioengerechtigden ieder beschikken over een
eigen woning en daarvoor de financiële lasten dragen. De SVB neemt aan dat aan deze
voorwaarde niet wordt voldaan als een pensioengerechtigde zijn woning heeft verhuurd aan een
derde. Aan de voorwaarde wordt wel voldaan als de pensioengerechtigde slechts een deel van
zijn woning heeft verhuurd en het niet-verhuurde deel voor bewoning door hem beschikbaar
blijft.
Grondslag
De tekst van de beleidsregels Awb en de beleidsregels Overige onderwerpen is afgesloten naar de stand van de wetgeving en de jurisprudentie op 1 november 2014. De tekst van de overige delen van de beleidsregels (het deel AOW, Anw, AKW, OBR, Remigratiewet, MKOB, Regeling niet-KOB-gerechtigden, TOG, TAS en TNS en het deel Internationaal) is niet aangepast.
artikel 1, onderdeel j, artikel 15 eerste lid, onder d en artikel 16, eerste lid, onder
b Anw en artikel 17, tweede lid AOW
Besluit beleidsregels SVB 2014