Onderwerp: Bezoek-historie

Voldoen aan de onderhoudsvoorwaarden (SB1057)
Geldigheid:03-06-2007 t/m 14-06-2008Versie:vergelijk Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Beleidsregel

Voor kinderen tot 16 jaar die tot het huishouden van een verzekerde behoren hoeft niet te worden aangetoond dat zij door de verzekerde worden onderhouden. Voor uitwonende kinderen en kinderen van 16 jaar en ouder gelden de voorwaarden van het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag. Hierbij zijn van belang het inkomen van het kind en, in gevallen waarin het niet vanzelfsprekend is dat een kind volledig voor rekening komt van de verzekerde, de mate waarin de verzekerde daadwerkelijk bijdraagt in het onderhoud.

Wat onder het inkomen van het kind moet worden verstaan is omschreven in de Regeling inkomen kinderbijslag 1997. In artikel 3 van deze regeling is het inkomen uit vakantiewerk tot een bepaald bedrag uitgezonderd van het inkomensbegrip. Ingevolge artikel 3 is geen sprake van vakantiewerk als de arbeid ook buiten de zomervakantie voor langere tijd wordt verricht. Voorts is geen sprake van vakantiewerk als de arbeid deel uitmaakt van de studie of opleiding die het kind volgt. Uit de toelichting bij de regeling blijkt, dat indien in de vakantieperiode meer wordt gewerkt dan voordien en nadien gebruikelijk is, het meerwerk wel als vakantiewerk geldt. Verder hanteert de SVB het volgende beleid. In de situatie waarin het kind tijdens de zomervakantie arbeid verricht in aansluiting op arbeid die deel uitmaakt van een studie of opleiding, merkt de SVB deze arbeid als vakantiewerk aan indien uit de stageovereenkomst of de leer-arbeidsovereenkomst blijkt dat het kind niet verplicht is om de arbeid tijdens de zomervakantie voort te zetten.

Artikel 5 van het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag bepaalt in welke gevallen ten aanzien van uitwonende kinderen de mate van onderhoud dient te worden aangetoond.

Tot een bijdrage van de verzekerde in de onderhoudskosten worden ingevolge artikel 10 AKW gerekend:

  • een bijdrage van degene met wie de verzekerde een huishouden vormt;
  • een bijdrage op grond van een alimentatieverplichting.

Uit vaste jurisprudentie van de CRvB (zie onder meer de uitspraak van 10 februari 1988) blijkt dat betalingen worden geacht gelijkelijk besteed te zijn voor de in het betreffende huishouden verblijvende kinderen waarvoor aanspraak op kinderbijslag kan bestaan. Indien in een huishouden zowel kinderen zijn waarvoor geen als kinderen waarvoor wel een bewijs van onderhoud vereist is, worden de betalingen geacht gelijkelijk besteed te zijn aan de kinderen waarvoor het onderhoud moet worden aangetoond.

Eveneens uit vaste jurisprudentie van de CRvB (zie onder meer de uitspraak van

12 december 1990) komt als vaste regel naar voren dat betalingen die in een bepaald kwartaal zijn verricht worden geacht te zijn gedaan ten behoeve van de kosten van levensonderhoud in dat betreffende kwartaal.

Indien derhalve in een kwartaal meer is betaald dan het minimumbedrag voor een bepaalde onderhoudsnorm kan het ‘overschot’ volgens de jurisprudentie van de CRvB in beginsel niet worden aangewend ter voldoening van de onderhoudsbijdrage voor het volgende kwartaal. Volgens de uitspraak van de CRvB van 27 december 1995 kunnen betalingen verricht in een bepaald kwartaal wel beschouwd worden als bijdrage voor een volgend kwartaal indien uit een vast systeem van betalingen valt af te leiden dat de bijdrage niet anders dan (mede) bestemd kan zijn voor een volgend kwartaal. Volgens het beleid van de SVB kunnen ook betalingen die in een bepaald kwartaal verricht worden, maar naar hun aard strekken voor het gehele jaar, als onderhoudsbijdragen voor volgende kwartalen beschouwd worden. Een voorbeeld hiervan is het schoolgeld dat de verzekerde voor het gehele jaar ineens vooruit betaalt.

Gelden die worden overgemaakt ten behoeve van het levensonderhoud kunnen volgens het beleid van de SVB in beginsel niet met terugwerkende kracht alsnog worden bijgedragen. Hierop maakt de SVB de volgende uitzonderingen:

  • De verzekerde voldoet een in rechte vaststaande vordering die betrekking heeft op een voorafgaand kwartaal, zoals een door de rechter getroffen voorziening met betrekking tot alimentatie of een van overheidswege vastgestelde bijdrage voor een kind dat in een instelling is geplaatst. De betaling van een dergelijke vordering wordt toegerekend aan de kwartalen waarop deze betrekking heeft ongeacht het moment waarop de vordering komt vast te staan.
  • Voordat adoptie plaatsvindt, betalen de (pleeg)ouders vaak de kosten van verzorging en overdracht van het kind. Deze betalingen kunnen worden toegerekend aan kwartalen gelegen voor de datum van de betaling.
  • Wanneer een kind achteraf ten onrechte studiefinanciering blijkt te hebben genoten, wordt het recht op studiefinanciering met terugwerkende kracht ingetrokken. De ten onrechte uitbetaalde studiefinanciering wordt in het algemeen teruggevorderd. Indien over deze periode recht op kinderbijslag bestaat voor een onderwijs volgend kind en de verzekerde de ten onrechte uitbetaalde studiefinanciering heeft terugbetaald, kan dit worden aangemerkt als bijdrage in de onderhoudskosten over de betrokken kwartalen.

Uit vaste jurisprudentie van de CRvB blijkt dat onderhoudsbijdragen voor in het buitenland woonachtige kinderen op een voor de SVB eenvoudig te controleren wijze dienen te hebben plaatsgevonden. Dit betekent dat het voldaan hebben van de onderhoudsbijdrage voor kinderen in het buitenland in beginsel slechts kan worden aangetoond indien deze bijdragen door middel van een bankoverschrijving aan de verzorger van het kind of het kind zelf in het betreffende land zijn overgemaakt. Kosten van overmaking tellen overigens mee bij het vaststellen van de hoogte van de betaalde onderhoudsbijdrage.

De SVB hanteert ter uitvoering van het vereiste van de eenvoudige controleerbaarheid met betrekking tot het aantonen van onderhoudsbijdragen de volgende voorwaarden:

  • Slechts betalingen, die zijn verricht via betalingsinstellingen en banken die krachtens de Wet op het financieel toezicht bevoegd zijn om financiële transacties te verrichten, worden door de SVB geaccepteerd, én;
  • bij overschrijving van een bedrag van de rekening van de verzekerde bij een erkende bank of betalingsinstelling naar de rekening van de verzorger van het kind is het overschrijvingsbewijs van de erkende bank voldoende bewijs voor het aantonen van de betaling, óf;
  • bij storting op de bankrekening bij een erkende bank of betalingsinstelling van de verzorger van het kind of het kind, moet de verzekerde zowel het stortingsbewijs als de ontvangstbevestiging overleggen om de betaling aan te tonen.

Slechts indien door uitzonderlijke omstandigheden betaling via een erkende bank of betalingsinstelling niet mogelijk is mag ook op andere wijze het voldaan hebben van de onderhoudsbijdrage worden aangetoond. Het is dan echter aan de belanghebbende om de onmogelijkheid van betaling op de voorgeschreven wijze aannemelijk te maken. Ook zal belanghebbende in die gevallen elke stap van de wijze van betaling die door hem is gevolgd aan moeten tonen.

Voor het aantonen van het voldaan hebben van de onderhoudsbijdrage tijdens het verblijf van de verzekerde bij zijn kinderen in het buitenland hanteert de SVB het volgende beleid. Volgens de uitspraak van de CRvB van 8 december 1992 kan er bij een tijdelijk verblijf van een in Nederland wonende verzekerde bij zijn kinderen in het buitenland niet zonder meer van worden uitgegaan dat hij zijn kinderen gedurende die periode heeft onderhouden. Onderhoud gedurende een dergelijke vakantieperiode kan met behulp van andere middelen dan met behulp van bankoverschrijvingen worden aangetoond indien er sprake is van aangetoonde voldoende onderhoudsbijdragen zowel vóór als ná het verblijf, aldus de CRvB. Met het oog op continuïteit in de toekenningen hanteert de SVB deze voorwaarde aldus dat voldoende is wanneer uit de kwartalen voorafgaand aan de vakantieperiode een vast patroon van betalingen van de onderhoudsbijdrage is gebleken. De SVB accepteert in dat geval andere bewijsmiddelen zoals bijvoorbeeld omwisselingsbewijzen, bewijzen van geldopname, reiskosten en andere rekeningen waarmee de verzekerde kan aantonen dat hij zijn kinderen heeft onderhouden in de vakantie. Volgens het beleid van de SVB wordt een dergelijke afwijkende wijze van aantonen van het onderhoud slechts toegestaan indien het verblijf in het buitenland ten minste twee maanden binnen één kwartaal heeft geduurd.

De SVB past een forfaitaire onderhoudsbijdrage toe als de verzekerde bij zijn kind verblijft of als het kind bij de verzekerde verblijft, terwijl het kind niet tot het huishouden van verzekerde behoort. Deze onderhoudsbijdrage heeft betrekking op de uitgaven waarvan de SVB veronderstelt dat de verzekerde deze heeft gedaan tijdens het verblijf ten behoeve van het kind, zoals voor voeding en de aankoop van kleding en speelgoed. Voor elke dag dat de verzekerde bij het kind verblijft, wordt verondersteld dat de verzekerde een bedrag ter hoogte van 1/90 van de onderhoudsbijdrage aan het kind besteedt. De hoogte van de onderhoudsbijdrage komt overeen met de onderhoudseis die geldt voor het in belangrijke mate onderhouden van een kind. De verzekerde moet aannemelijk kunnen maken dat hij gedurende een bepaalde periode bij het kind heeft verbleven. Voorts is vereist dat uit de kwartalen voorafgaand aan de periode van het verblijf een vast patroon van betalingen blijkt. Het forfaitaire bedrag treedt in beginsel in de plaats van de werkelijke uitgaven ten tijde van het verblijf. De SVB zal de werkelijke uitgaven (in plaats van het forfaitaire bedrag) in aanmerking nemen, als de verzekerde aantoont dat de werkelijke uitgaven hoger zijn dan het forfaitaire bedrag.

Postpakketten worden niet geaccepteerd als middel om de onderhoudsbijdrage aan te tonen, aangezien deze wijze van voldoen van de onderhoudsbijdrage voor de SVB oncontroleerbaar is.

Naar boven