Beleidsregel
De AOW-gerechtigde wiens (huwelijks)partner jonger is dan
de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a AOW, heeft mogelijk recht op een
toeslag. Als de partner inkomen uit arbeid of overig inkomen verwerft, wordt dit inkomen
geheel of gedeeltelijk op de toeslag in mindering gebracht.
De hoogte
van de nabestaandenuitkering en de overbruggingsuitkering zijn eveneens inkomensafhankelijk.
Voor de nabestaandenuitkering geldt dat inkomen uit arbeid gedeeltelijk en overig inkomen
geheel in mindering wordt gebracht. Voor personen die ten tijde van de inwerkingtreding van
de Algemene nabestaandenwet een weduwenpensioen op grond van de Algemene Weduwen- en
Wezenwet ontvingen geldt een deels afwijkende regeling die is opgenomen in artikel 67
Anw.
Voor de overbruggingsuitkering geldt dat inkomen uit arbeid
gedeeltelijk en overig inkomen geheel in mindering wordt gebracht. De rechthebbende op een
overbruggingsuitkering wiens (huwelijks)partner jonger is dan de pensioengerechtigde
leeftijd als bedoeld in artikel 7a AOW, heeft mogelijk recht op een partneruitkering. Als de
partner inkomen uit arbeid of overig inkomen verwerft, wordt dit inkomen geheel of
gedeeltelijk op de partneruitkering in mindering gebracht. Daarnaast geldt voor de opening
van het recht op overbruggingsuitkering op grond van artikel 4, eerste lid, onder b OBR een
aparte inkomenstoets. Het hierna volgende beleid is niet van toepassing op deze
inkomenstoets.
Het Inkomensbesluit volksverzekeringen en sociale
voorzieningen bepaalt wat moet worden verstaan onder inkomen uit arbeid en overig inkomen.
In geval van werknemers in de zin van de werknemersverzekeringen sluit dit besluit voor de
invulling van het loonbegrip aan bij de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). In
geval van personen die niet verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen maar wel
werknemer zijn sluit het besluit voor de invulling van het loonbegrip aan bij de Wet op de
Loonbelasting 1964 (Wet LB 1964). Voor de vaststelling van de hoogte van het overig inkomen
verwijst het besluit noch naar de Wfsv noch naar de Wet LB 1964. Het beleid van de SVB is om
bij de vaststelling van het overig inkomen aan te sluiten bij de bepalingen van de
Wfsv.
Volgens artikel 2:4, eerste lid, onder j, Inkomensbesluit is een
uitkering op grond van de Anw overig inkomen in de zin van de AOW. De SVB beschouwt de
vergoeding Zvw en de tegemoetkoming Anw niet als een uitkering op grond van de Anw en
derhalve niet als overig inkomen.
Artikel 4:1, eerste tot en met achtste
lid, van het besluit schrijft voor op welke wijze het inkomen dient te worden bepaald op een
bedrag per maand. Indien dit leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat, geeft artikel
4:1, negende lid van het besluit de SVB de bevoegdheid het inkomen op andere wijze te
bepalen. Ten aanzien van deze bepaling voert de SVB het volgende beleid:
- De SVB rekent incidentele betalingen zoals: overwerkvergoedingen,
winstdelingsuitkeringen en eindejaarsuitkeringen, toe aan het tijdstip waarop ze worden
genoten. Dit leidt er over het algemeen toe dat een incidentele uitkering in mindering wordt
gebracht in de maand waarin deze wordt uitbetaald. Uit een uitspraak van de CRvB van 15
november 2002 volgt echter dat deze regel kan leiden tot een kennelijk onredelijk resultaat
als een incidentele uitkering door - maandelijkse - opbouw tot stand is gekomen en deze
uitkering geheel of gedeeltelijk is opgebouwd vóór het moment waarop recht op
nabestaandenuitkering of ouderdomspensioen is ontstaan. In een dergelijk geval geeft de SVB
toepassing aan artikel 4:1, negende lid, Inkomensbesluit. Op grond daarvan neemt de SVB het
gedeelte van de incidentele uitkering dat is opgebouwd voordat recht op de
nabestaandenuitkering of AOW-pensioen is ontstaan, niet in aanmerking als in mindering te
brengen inkomen.
- Als de SVB een uitkering in mindering brengt, rekent
de SVB bedragen die worden nabetaald toe aan de uitkeringstermijnen waarop de nabetaling
betrekking heeft. In het geval van een eenmalige betaling van aanvullend pensioen die
voortvloeit uit een indexering door een pensioenfonds neemt de SVB deze betaling geheel in
aanmerking in de maand van uitbetaling.
Daarnaast
wijkt de SVB met toepassing van artikel 4:1, negende lid van het besluit in de volgende
gevallen af van de bepalingen in het besluit:
- Voor
een kleine groep AOW-gerechtigden met een wegens inkomen gekorte toeslag valt het
gezinsinkomen lager uit dan het gezinsinkomen van AOW-gerechtigden van wie het gezinsinkomen
bestaat uit een AOW-pensioen met volledige toeslag. De verklaring hiervoor is dat de
Nederlandse loonheffing verschillende tarieven kent voor personen die de pensioengerechtigde
leeftijd als bedoeld in artikel 7a hebben bereikt en personen die die leeftijd nog niet
hebben. Als de Nederlandse loonheffing tot resultaat heeft dat het netto inkomen van de
AOW-gerechtigde en zijn partner lager uitvalt dan het netto AOW-pensioen met volledige
toeslag, verlaagt de SVB het overig inkomen van de partner zodanig, dat het netto
gezinsinkomen van de AOW-gerechtigde even hoog is als het netto AOW-pensioen met volledige
toeslag. Of dit beleid toegepast moet worden beoordeelt de SVB zoveel mogelijk zelf, aan de
hand van de door de AOW-gerechtigde aangeleverde gegevens over zijn inkomen en dat van zijn
partner.
- Ten aanzien van nabestaanden van personen die als Belgisch
grensarbeider in Nederland hebben gewerkt en die voor de jaren van arbeid in Nederland van
Belgische zijde een aanvulling ontvangen op het Belgische overlevingspensioen, hanteert de
SVB het volgende beleid. Om een spiraalwerking van een steeds hoger wordende aanvulling uit
België en een steeds groter wordende korting op de Nederlandse nabestaandenuitkering te
voorkomen, beschouwt de SVB de Belgische aanvulling niet als inkomen in de zin van het
Inkomensbesluit.
- Krachtens artikel 2:5, eerste lid Inkomensbesluit
worden vakantiebonnen niet aangemerkt als inkomen uit arbeid of overig inkomen. Een
vakantiebon wordt aan sommige werknemers en uitkeringsgerechtigden verstrekt en vervangt de
vakantie-uitkering waarop de meeste werknemers of uitkeringsgerechtigden aanspraak kunnen
maken. In sommige situaties vervangt de vakantiebon eveneens de loondoorbetaling tijdens
verlof. Op het moment dat een vakantiebon wordt verzilverd wordt het daardoor verkregen
inkomen door de SVB als inkomen in de zin van het Inkomensbesluit aangemerkt. De SVB voert
daarbij als beleid dat zij slechts het gedeelte van de vakantiebon dat bedoeld is als
loondoorbetaling tijdens verlof in aanmerking neemt als inkomen. Het gedeelte van de
vakantiebon dat bedoeld is als vakantie-uitkering wordt derhalve niet in mindering gebracht
op de uitkering. Dit beleid hanteert de SVB eveneens bij reserveringen van loon voor
vakantie- en verlofperioden bij uitzendkrachten.
Op grond van artikel 4:1, zesde lid, Inkomensbesluit heeft de SVB de bevoegdheid om
bij per maand wisselende inkomsten op basis van een geschat inkomen een gemiddeld inkomen te
bepalen. In dat geval dient na een periode van ten hoogste twaalf maanden een herberekening
plaats te vinden op basis van het reëel genoten inkomen.
Bij wisselende
inkomsten vraagt de SVB de betrokkene een schatting te maken van het te verwachten inkomen
per maand. Periodiek onderzoekt de SVB het werkelijk genoten inkomen. Als dit inkomen
gedurende de volledige periode, of gedurende een deel daarvan, heeft gelegen binnen de
grenzen waartussen een gekorte toeslag of nabestaandenuitkering wordt verleend, wordt het
recht over de betreffende periode vastgesteld met behulp van het gemiddelde inkomen per
maand in deze periode. Voor zover het inkomen buiten deze grenzen heeft gelegen wordt de
hoogte van het recht vastgesteld op basis van het feitelijk in de betreffende maand genoten
inkomen. In totaal ontvangt betrokkene dan een even groot bedrag aan toeslag of
nabestaandenuitkering als hij zou ontvangen bij vaststelling per maand op basis van het
feitelijk genoten inkomen.
Op grond van artikel 4:3, eerste lid
Inkomensbesluit rekent de SVB niet in euro's uitgedrukt inkomen om in euro's met behulp van
de door de Europese Centrale Bank geadviseerde wisselkoersen.
In gevallen
van hyperinflatie gaat de SVB uit van een meer recente koers. Van hyperinflatie is volgens
het beleid van de SVB sprake als valuta binnen één kwartaal een devaluatie ten opzichte van
de euro ondergaan van 20 procent of meer, of als valuta tijdens twee aaneensluitende
kwartalen een devaluatie ten opzichte van de euro ondergaan van 10 procent of meer per
kwartaal.
Grondslag
De tekst van de beleidsregels Awb en de beleidsregels Overige onderwerpen is afgesloten naar de stand van de wetgeving en de jurisprudentie op 1 november 2014. De tekst van de overige delen van de beleidsregels (het deel AOW, Anw, AKW, OBR, Remigratiewet, MKOB, Regeling niet-KOB-gerechtigden, TOG, TAS en TNS en het deel Internationaal) is niet aangepast.
Artikel 10 en 11 AOW, artikel 10, 18 en 19 en 67 Anw, artikel 9 OBR en artikel 2:2,
2:4, 4:1 en 4:3 Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten
Besluit beleidsregels SVB 2014