Beleidsregel
Indien gehuwde personen duurzaam gescheiden gaan leven is dit van invloed op het recht op of de hoogte van hun uitkering. Scheiding van tafel en bed en echtscheiding zijn niet van invloed op de uitkering als al sprake is van duurzaam gescheiden leven voorafgaand aan het moment van scheiding van tafel en bed of echtscheiding.
Het begrip duurzaam gescheiden leven is nader uitgewerkt in rechterlijke uitspraken. Uit onder meer het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 1960, leidt de SVB het volgende af. Voor het aannemen van duurzaam gescheiden leven is naast de feitelijke toestand ook de wil van de echtgenoten van belang, tenzij er sprake is van feitelijke onmogelijkheid tot hervatting van de samenleving. De CRvB heeft dit standpunt nadien bevestigd in de uitspraken van 17 december 1987 en 6 december 1989.
Volgens de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 30 mei 1973, 5 september 1989 en 5 oktober 1989) is er sprake van duurzaam gescheiden leven in de situatie waarin:
- de echtelijke samenleving is geëindigd door de wil van één of beide echtgenoten;
- ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd; en
- deze toestand door één of beide echtgenoten als bestendig is bedoeld.
Artikel 1, lid 3, onder b AOW bepaaltDe wil van (een van) de echtgenoten noch de feitelijke toestand is op zichzelf doorslaggevend. De echtelijke samenleving wordt pas verbroken geacht als de wil daartoe zich naar buiten toe uitdrukkelijk manifesteert of als zich een bestendige toestand van een verbroken samenleving voordoet (zie in dit verband de uitspraken van de CRvB van 25 februari 1985 en 21 november 1990). De SVB leidt uit een uitspraak van de CRvB van 17 december 2013 af dat als ongehuwd wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leefthet enkele feit dat een van de persoonechtgenoten een gezamenlijke huishouding gaat voeren met wieeen ongehuwde niet betekent dat hij gehuwd isduurzaam gescheiden leeft van zijn huwelijkspartner.
Op grond van deze jurisprudentie hanteert de SVB het volgende beleid.
De SVB merkt gehuwden als duurzaam gescheiden levend aan indien:
Artikel
- er sprake is van een door (een van) de echtgenoten gewilde en als bestendig bedoelde situatie waarbij de feitelijke toestand uitwijst dat beiden een afzonderlijk leven leiden alsof er geen huwelijk was, of
- er sprake is van een door de echtgenoten ongewilde situatie waarbij de samenleving onmogelijk is geworden en feitelijk en (naar gangbare objectieve maatstaven beoordeeld) permanent is verbroken. Als beide echtgenoten in deze situatie echter aangeven dat zij als gehuwd willen worden aangemerkt dan respecteert de SVB deze wens. Daarbij is niet van belang of betrokkenen zich nog als echtgenoten gedragen en presenteren. Op een rechtens onaantastbare beschikking waarin is vastgesteld dat sprake is van duurzaam gescheiden leven komt de SVB uitsluitend terug indien sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 Awb of indien de beschikking onmiskenbaar onjuist moet worden geacht zoals bedoeld in SB1076 over terugkomen van een rechtens onaantastbaar besluit ten voordele van de belanghebbende.
3, lid 2 Anw bepaalt dat een persoon die duurzaam gescheiden leeft van degene met wie hij gehuwd is en een gezamenlijke huishouding voert met een andere persoon, in het kader van die gezamenlijke huishouding als ongehuwd moet worden aangemerkt. Indien een van de echtgenoten voor langere tijd wegens verpleging is opgenomen in een instelling, maar deze situatie niet op voorhand als onomkeerbaar is aan te merken, slaat de SVB bij de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven ook acht op andere factoren, die erop duiden dat niet de wil bestaat tot verbreking van de echtelijke samenleving. Te denken valt aan regelmatig contact en gemeenschappelijke financiën.
De gevolgen van het aangaan van een huwelijk, dan wel het duurzaam gescheiden gaan leven van een huwelijkspartner verschillen per wet.
AOW:
Voor de toepassing van de AOW is het van belang of de pensioengerechtigde gehuwd of ongehuwd is in verband met de hoogte van het pensioenbedrag en het recht op toeslag. Indien een echtpaar waarvan beide partners 65 jaar of ouderpensioengerechtigd zijn, duurzaam gescheiden gaat leven, dienen beide gehuwdenpensioenen verhoogd te worden tot het bedrag van het ongehuwdenpensioen. Als een pensioengerechtigde aan wieechtpaar waarvan een gehuwdenpensioen en een toeslag is toegekendvan de partners de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, duurzaam gescheiden gaat leven heeft hijde pensioengerechtigde op grond van artikel 1, derde lid, onder b AOW recht op een ongehuwdenpensioen en heeft hij geen aanspraak meer. Indien aan deze pensioengerechtigde tevens een recht op een toeslag is toegekend, vervalt dit recht op toeslag.
Wanneer aan het duurzaam gescheiden leven van twee pensioengerechtigden een einde komt, anders dan door overlijden, wordenverlaagt de SVB beide ongehuwdenpensioenen verlaagd tot het bedrag van het gehuwdenpensioen of wordt. Indien aan het duurzaam gescheiden leven een einde is gekomen na 31 december 2014 en een van de huwelijkspartners is jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, kan geen recht op toeslag weer toegekendmeer ontstaan. Dit volgt uit artikel 8, tweede lid, onder b AOW.
Anw:
Voor de toepassing van de Anw is het van belang vast te stellen of een persoon als gehuwd moet worden aangemerkt in verband met zowel het verkrijgen als het vervallen van een recht op nabestaandenuitkering. Als een persoon aan wie een nabestaandenuitkering is toegekend een gezamenlijke huishouding gaat voeren moet deze persoon als gehuwd worden aangemerkt en vervalt het recht op nabestaandenuitkering. Daarentegen kan door het overlijden van een echtgenoot een recht op nabestaandenuitkering ontstaan voor de nog levende echtgenoot.
De Remigratiewet kent geen algemene bepaling op grond waarvan de remigrant die duurzaam gescheiden van zijn echtgenoot of geregistreerde partner leeft als ongehuwd wordt aangemerkt. Wel sluit artikel 2, lid 2 Uitvoeringsbesluit Remigratiewet de gehuwde remigrant die duurzaam gescheiden van zijn echtgenoot of geregistreerde partner leeft, uit van de algemene regel dat de gehuwde remigrant wiens echtgenoot of geregistreerde partner in Nederland woont slechts voor voorzieningen op grond van de Remigratiewet in aanmerking kan komen indien beide echtgenoten of partners tot remigratie overgaan.
Artikel 5 Remigratiewet bepaalt voorts dat indien de remigrant een partner heeft en hij ophoudt met deze persoon een gezamenlijke huishouding te voeren, de remigrant en zijn partner ieder een recht verkrijgen op remigratievoorzieningen voor een alleenstaande remigrant. De SVB gaat er voor de toepassing van dit laatste artikel van uit dat een wettig gehuwde remigrant of een remigrant met een geregistreerde partner pas is opgehouden met zijn echtgenoot of partner een gezamenlijke huishouding te voeren als de remigrant volgens de hieronder geformuleerde criteria duurzaam gescheiden van zijn echtgenoot of partner leeft.
Voor de toepassing van de TAS en de TNS is het onderhavige begrippenkader van belang vanwege het feit dat bij overlijden van de persoon bij wie maligne mesothelioom is vastgesteld de echtgenoot recht op uitkering kan hebben.
Het begrip duurzaam gescheiden leven ziet op een feitelijke situatie. Scheiding van tafel en bed en echtscheiding zijn niet van belang indien daarvóór al sprake is van duurzaam gescheiden leven.
Het begrip duurzaam gescheiden leven is nader uitgewerkt in rechterlijke uitspraken. Uit onder meer de uitspraak van de HR van 10 februari 1960, leidt de SVB het volgende af. Voor het aannemen van duurzaam gescheiden leven is naast de feitelijke toestand ook de wil van de echtgenoten van belang, tenzij er sprake is van feitelijke onmogelijkheid tot hervatting van de samenleving (de CRvB heeft dit standpunt nadien bevestigd in de uitspraken van 17 december 1987 en 6 december 1989).
Volgens de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 30 mei 1973, 5 september 1989 en 5 oktober 1989) is er sprake van duurzaam gescheiden leven in de situatie waarin
de echtelijke samenleving is geëindigd door de wil van één of beide echtgenoten; énieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd; éndeze toestand door één of beide echtgenoten als bestendig is bedoeld.
De wil van (een van) de echtgenoten noch de feitelijke toestand is op zichzelf doorslaggevend. De samenleving wordt pas verbroken geacht als de wil daartoe zich naar buiten toe uitdrukkelijk manifesteert of als zich een bestendige toestand van een verbroken samenleving voordoet (zie in dit verband de uitspraken van de CRvB van 25 februari 1985 en 21 november 1990).
Op grond van deze jurisprudentie hanteert de SVB het volgende beleid.
Gehuwden worden als duurzaam gescheiden levend aangemerkt indien:
er sprake is van een door (een van) de echtgenoten gewilde en als bestendig bedoelde situatie waarbij de feitelijke toestand uitwijst dat beiden een afzonderlijk leven leiden alsof er geen huwelijk was, ofer sprake is van een door de echtgenoten ongewilde situatie waarbij de samenleving onmogelijk is geworden en feitelijk en (naar gangbare objectieve maatstaven beoordeeld) permanent is verbroken. Indien beide betrokkenen in laatstbedoelde situatie evenwel aangeven bij voortduring als gehuwd te willen worden aangemerkt dan wordt deze wens gerespecteerd, waarbij niet van belang is of betrokkenen zich nog als echtgenoten gedragen en presenteren. Op een rechtens onaantastbare beschikking waarin is vastgesteld dat een situatie van duurzaam gescheiden leven is ingetreden, komt de SVB uitsluitend terug indien sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 Awb of indien de beschikking onmiskenbaar onjuist moet worden geacht zoals bedoeld in Deel I, Terugkomen van een rechtens onaantastbaar besluit ten voordele van de belanghebbende, SB1076.
Indien een van de echtgenoten voor langere tijd ter verpleging is opgenomen in een verpleeghuis, maar deze situatie niet op voorhand als onomkeerbaar is aan te merken, zal bij de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven ook acht worden geslagen op andere factoren, die erop duiden dat niet de wil bestaat tot verbreking van de echtelijke samenleving, zoals regelmatig contact en gemeenschappelijke financiën.
De Anw kent geen bepaling op grond waarvan duurzaam gescheiden levende echtgenoten als ongehuwd moeten worden aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat bij het overlijden van een van de duurzaam gescheiden levende echtgenoten de andere echtgenoot als nabestaande kan worden aangemerkt. Er kan zich de bijzondere situatie voordoen dat een gehuwde persoon duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenoot en een gezamenlijke huishouding voert met een andere persoon. IngevolgeOp grond van artikel 3, tweede lid van de Anw is hij dan gehuwd met degene met wie hij een gezamenlijke huishouding voert. De SVB interpreteert artikel 3, tweede lid Anw zo, dat hij als ongehuwd wordt aangemerkt ten opzichte van de echtgenoot van wie hij duurzaam gescheiden leeft. Hij wordt derhalveDit betekent dat de SVB een gehuwde persoon na het overlijden van de echtgenoot van wie hij duurzaam gescheiden leeft niet als nabestaande aangemerktaanmerkt. Hij wordt daarentegenDe SVB merkt hem wel als nabestaande aangemerktaan na het overlijden van degene met wie hij een gezamenlijke huishouding voert.
Een andere situatie waarmee rekening moet worden gehoudendie zich kan voordoen, betreft de echtgenoot die duurzaam gescheiden leeft en geen gezamenlijke huishouding voert. DezeHij blijft gehuwd met zijn wettige echtgenoot, ook als deze wettige echtgenoot een gezamenlijke huishouding voert met een anderandere persoon. Dit leidt tot de bijzondere situatie dat als de wettige echtgenoot die een gezamenlijke huishouding voert met een andere persoon komt te overlijden, zowel zijn echtgenoot waarvan hij duurzaam gescheiden leeft als zijn echtgenoot in de zin van artikel 3, tweede lid,persoon met wie hij een gezamenlijke huishouding voert als nabestaande in de zin van de Anw recht kunnen hebben op een uitkeringnabestaandenuitkering. De SVB baseert deze interpretatie op de systematiek van de Anw, in het bijzonder artikel 3, tweede lid Anw.
Participatiewet:
Voor de toepassing van de Participatiewet is het van belang of de rechthebbende op een AIO-aanvulling gehuwd of ongehuwd is in verband met de hoogte van de toepasselijke norm. Het recht op AIO-aanvulling komt de echtgenoten gezamenlijk toe, tenzij een van de echtgenoten geen recht op een AIO-aanvulling heeft. Indien een echtpaar waarvan beide partners de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, duurzaam gescheiden gaat leven, kunnen beide echtgenoten een zelfstandig recht hebben op een AIO-aanvulling naar de norm van een alleenstaande. De hoogte van deze norm is afhankelijk van de vraag of de echtgenoot zijn hoofdverblijf deelt met een of meer kostendelende medebewoners als bedoeld in artikel 19a Participatiewet. Zie SB1292 over toepassing van de kostendelersnorm in de Anw en Participatiewet voor het beleid over kostendelende medebewoners. Als een echtpaar waarvan een van de partners jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, duurzaam gescheiden gaat leven heeft de oudste partner recht op een AIO-aanvulling naar de norm van een alleenstaande. De hoogte van deze norm is afhankelijk van de vraag of de echtgenoot zijn hoofdverblijf deelt met een of meer kostendelende medebewoners als bedoeld in artikel 19a Participatiewet. De jongste partner heeft in die situatie niet langer recht op een AIO-aanvulling.
Wanneer aan het duurzaam gescheiden leven een einde komt, anders dan door overlijden, verleent de SVB de AIO-aanvulling naar de norm van een gehuwde. De hoogte van deze norm is afhankelijk van de vraag of het echtpaar hun hoofdverblijf deelt met een of meer kostendelende medebewoners als bedoeld in artikel 19a Participatiewet.
OBR:
Voor de toepassing van de OBR is het van belang of de rechthebbende gehuwd of ongehuwd is in verband met de hoogte van de overbruggingsuitkering. Indien een echtpaar waarvan beide partners recht hebben op overbruggingsuitkering, duurzaam gescheiden gaat leven, dienen beide uitkeringen verhoogd te worden tot het bedrag van een ongehuwdenuitkering. Als een rechthebbende aan wie een overbruggingsuitkering voor gehuwden is toegekend, duurzaam gescheiden gaat leven, heeft hij recht op een ongehuwdenuitkering.
Wanneer aan het duurzaam gescheiden leven een einde komt, anders dan door overlijden, verlaagt de SVB beide ongehuwdenuitkeringen tot het bedrag van de uitkering voor gehuwden.
Rem:
De Remigratiewet kent geen algemene bepaling op grond waarvan de remigrant die duurzaam gescheiden van zijn echtgenoot leeft als ongehuwd wordt aangemerkt. Wel kent de Remigratiewet de voorwaarde dat de gehuwde remigrant wiens echtgenoot of partner in Nederland woont slechts voor voorzieningen op grond van de Remigratiewet in aanmerking kan komen indien beide echtgenoten of partners tot remigratie overgaan. Deze voorwaarde geldt niet voor de remigrant die duurzaam gescheiden van zijn echtgenoot of partner leeft. Dit volgt uit artikel 2b, derde lid Remigratiewet.
Artikel 5, eerste lid Remigratiewet bepaalt voorts dat indien de remigrant een partner heeft en hij ophoudt met deze persoon een gezamenlijke huishouding te voeren, de remigrant en zijn partner ieder een recht verkrijgen op remigratievoorzieningen voor een alleenstaande remigrant. De SVB past dit artikel ook toe op een gehuwde remigrant, met dien verstande dat zij deze als alleenstaande remigrant aanmerkt als hij duurzaam gescheiden van zijn echtgenoot of partner leeft.
TAS 2014/TNS:
Voor de toepassing van de TAS 2014 en de TNS is van belang of sprake is van duurzaam gescheiden leven omdat bij overlijden van de persoon bij wie maligne mesothelioom of asbestose is vastgesteld zijn echtgenoot recht op uitkering kan hebben. Op grond van de artikelen 1, derde lid TAS 2014 en 1, derde lid TNS merkt de SVB de persoon die duurzaam gescheiden leeft van degene bij wie maligne mesothelioom of asbestose is vastgesteld niet aan als echtgenoot.
Grondslag
De tekst is afgesloten naar de stand van de wetgeving op 20 april 2009. De wijzigingen die samenhangen met de inwerkingtreding van de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht zijn eveneens verwerkt.
artikel 1, lid 3derde lid, onder b AOW, artikel 3, tweede lid 2 Anw, artikel 5 Remigratiewet3, tweede lid, onder b Participatiewet, artikel
21, derde lid 2 UitvoeringsbesluitOBR, artikel 2b, derde lid en artikel 5 Remigratiewet, artikel 1, derde lid 3 TAS 2014 en artikel 1, derde lid 3TNS
TNS
Besluit beleidsregels SVB 20092016
Wet- en regelgeving
- AOW: art. 1, lid 3, onder b
- Anw: art. 3, lid 2
- OBR: art. 1, lid 3
- Remigratiewet: art.
52b, lid 3 Uitvoeringsbesluit Remigratiewet: art. 2, lid 25- TAS 2014: art. 1, lid 3
- TNS: art. 1, lid 3
- Participatiewet: art. 3, lid 2, onder b
Jurisprudentie
HR 10 februari 1960, RSV 1960/67HR 21 februari 1973, BNB 1973/89CRvB 30 mei 1973, RSV 1974/12- CRvB 25 februari 1985, RSV 1985/206
- CRvB 17 december 1987, RSV 1988/178
- CRvB 5 september 1989, RSV 1990/94
- CRvB 5 oktober 1989, RSV 1990/110
- CRvB 6 december 1989, AB 1990, 277
- CRvB 21 november 1990, RSV 1991/261
- CRvB 17 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2848
- CRvB 30 mei 1973, RSV 1974/12
- HR 21 februari 1973, BNB 1973/89
- HR 10 februari 1960, RSV 1960/67