Beleidsregel
Algemeen
Gehuwden die niet meer op hetzelfde adres wonen, kunnen als ongehuwd worden aangemerkt. De wet noemt dit ‘duurzaam gescheiden leven’. Volgens vaste jurisprudentie wordt onder ‘duurzaam gescheiden leven’ verstaan: leven alsof men niet meer gehuwd is.
Om vast te stellen of sprake is van duurzaam gescheiden leven onderzoekt de SVB:
- of de wil bestaat om weer te gaan samenleven;
- in welke mate de echtgenoten nog sociaal contact hebben;
- of sprake is van financiële verstrengeling;
- hoe de echtgenoten zich naar de buitenwereld presenteren; en
- of sprake is van (wederzijdse) zorg, noodzakelijke zorg uitgezonderd.
De SVB beoordeelt deze omstandigheden in onderlinge samenhang.
Onder ‘noodzakelijke zorg’ verstaat de SVB: alle zorg of hulp die een persoon vanwege een fysieke of geestelijke beperking nodig heeft. Dit kan tijdelijk of blijvend zijn.
Indien gehuwde personenHet wonen op verschillende adressen is op zichzelf onvoldoende om duurzaam gescheiden gaan leven is dit van invloed op het recht op of de hoogte van hun uitkering. Scheidingaan te nemen. Dit geldt ook voor wonen in verschillende landen, een scheiding van tafel en bed en echtscheiding zijn niet, of het gaan voeren van invloed op de uitkering als al sprake iseen gezamenlijke huishouding door een van duurzaam gescheiden leven voorafgaand aan het moment van scheiding van tafel en bed of echtscheidingde echtgenoten met een andere ongehuwde.
Het begrip duurzaam gescheiden leven is nader uitgewerkt in rechterlijke uitspraken. Uit onder meer het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 1960, leidt de SVB het volgende af. Voor het aannemen van duurzaam gescheiden leven is naast de feitelijke toestand ook de wil van de echtgenoten van belang, tenzij er sprake is van feitelijke onmogelijkheid tot hervatting van de samenleving. De CRvB heeft dit standpunt nadien bevestigd in de uitspraken van 17 december 1987 en 6 december 1989.
Verzoek tot echtscheiding bij de burgerlijke rechter
Volgens de CRvB (zie bijvoorbeeldDe SVB neemt in elk geval aan dat sprake is van duurzaam gescheiden leven zodra de uitspraken van 30 mei 1973, 5 september 1989echtgenoten op verschillende adressen wonen en 5 oktober 1989) is er sprake vaneen verzoek tot echtscheiding hebben ingediend bij de burgerlijke rechter. Aan het duurzaam gescheiden leven in de situatie waarinop deze grond komt een einde:
de echtelijke samenlevingop het moment dat het verzoek tot echtscheiding is geëindigd door de wil van één of beide echtgenoteningetrokken, bijvoorbeeld in verband met verzoening; ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hijals de uitspraak van de burgerlijke rechter niet metbinnen negen maanden is ingeschreven in de ander gehuwd;BRP. Deze termijn is ontleend aan de artikelen 1:163 lid 3 BW en 820 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor vergelijkbare echtscheidingsprocedures in het buitenland kunnen afwijkende termijnen gelden. De SVB sluit dan aan bij deze termijnen. deze toestand door één of beide echtgenoten als bestendig is bedoeld.
De wil van (een van) de echtgenoten noch de feitelijke toestand is op zichzelf doorslaggevend. De echtelijke samenleving wordt pas verbroken geacht als de wil daartoe zich naar buiten toe uitdrukkelijk manifesteert of als zich een bestendige toestand van een verbroken samenleving voordoet (zie in dit verband de uitspraken van de CRvB van 25 februari 1985 en 21 november 1990). De SVB leidt uit een uitspraak vanbeoordeelt de CRvB van 17 december 2013 af datleefsituatie vanaf dat moment op grond van het enkele feitbeleid dat een van de echtgenoten een gezamenlijke huishouding gaat voeren met een ongehuwde niet betekent dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn huwelijkspartner.is beschreven onder ‘algemeen’.
Op grond van deze jurisprudentie hanteert de SVB het volgende beleid.
Ongewild gescheiden leven
De SVB merkt gehuwden eveneens als duurzaam gescheiden levend aan, indien er sprake is van een door de echtgenoten ongewilde situatie waarbij de samenleving onmogelijk is geworden en feitelijk en (naar gangbare objectieve maatstaven beoordeeld) permanent is verbroken. Als beide echtgenoten in deze situatie echter aangeven dat zij als gehuwd willen worden aangemerkt dan respecteert de SVB deze wens. Daarbij is niet van belang of betrokkenen zich nog als echtgenoten gedragen en presenteren. Op een rechtens onaantastbare beschikking waarin is vastgesteld dat sprake is van duurzaam gescheiden leven komt de SVB uitsluitend terug op verzoek van de belanghebbende indien:
er sprake is van een door (een van) de echtgenoten gewilde en als bestendig bedoelde situatie waarbijnieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de feitelijke toestand uitwijst dat beiden een afzonderlijk leven leiden alsof er geen huwelijk was, ofzin van artikel 4:6 Awb; - de beschikking onmiskenbaar onjuist moet worden geacht zoals bedoeld in SB1076 over terugkomen van een rechtens onaantastbaar besluit op verzoek van de belanghebbende; of
er sprake is van een door de echtgenoten ongewilde situatie waarbij de samenleving onmogelijkhet rechtens onaantastbare besluit heeft geleid tot ernstige financiële gevolgen, zodat het evident onredelijk is geworden en feitelijk en (naar gangbare objectieve maatstaven beoordeeld) permanent is verbrokenom het verzoek af te wijzen. Als beide echtgenoten inIn deze situatie echter aangeven dat zij als gehuwd willen worden aangemerkt dan respecteertherziet de SVB deze wens. Daarbij is niet van belang of betrokkenen zich nog als echtgenoten gedragen en presenteren. Op een rechtens onaantastbare beschikking waarin is vastgesteld dat sprake is van duurzaam gescheiden leven komthet pensioen eenmalig vanaf de SVB uitsluitend terug opmaand na het verzoek van de belanghebbende indien:.sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 Awb;de beschikking onmiskenbaar onjuist moet worden geacht zoals bedoeld in SB1076 over terugkomen van een rechtens onaantastbaar besluit op verzoek van de belanghebbende; ofhet rechtens onaantastbare besluit heeft geleid tot ernstige financiële gevolgen, zodat het evident onredelijk is om het verzoek af te wijzen. In deze situatie herziet de SVB het pensioen eenmalig vanaf de maand na het verzoek.
Indien een van de echtgenoten voor langere tijd wegens verpleging is opgenomen in een instelling, maar deze situatie niet op voorhand als onomkeerbaar is aan te merken, slaat de SVB bij de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven ook acht op andere factoren, die erop duiden dat niet de wil bestaat tot verbreking van de echtelijke samenleving. Te denken valt aan regelmatig contact en gemeenschappelijke financiën.
De gevolgen van het aangaan van een huwelijk, dan wel het duurzaam gescheiden gaan leven van een huwelijkspartner verschillen per wet.
AOW:
Voor de toepassing van de AOW is het van belang of de pensioengerechtigde gehuwd of ongehuwd is in verband met de hoogte van het pensioenbedrag en het recht op toeslag. Indien een echtpaar waarvan beide partners pensioengerechtigd zijn duurzaam gescheiden gaat leven, dienen beide gehuwdenpensioenen verhoogd te worden tot het bedrag van het ongehuwdenpensioen. Als een echtpaar waarvan een van de partners de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, duurzaam gescheiden gaat leven heeft de pensioengerechtigde op grond van artikel 1, derde lid, onder b AOW recht op een ongehuwdenpensioen. Indien aan deze pensioengerechtigde tevens een recht op een toeslag is toegekend, vervalt dit recht op toeslag.
Wanneer aan het duurzaam gescheiden leven van twee pensioengerechtigden een einde komt, anders dan door overlijden, verlaagt de SVB beide ongehuwdenpensioenen tot het bedrag van het gehuwdenpensioen. Indien aan het duurzaam gescheiden leven een einde is gekomen na 31 december 2014 en een van de huwelijkspartners is jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, kan geen recht op toeslag meer ontstaan. Dit volgt uit artikel 8, tweede lid, onder b AOW.
Anw:
Voor de toepassing van de Anw is het van belang vast te stellen of een persoon als gehuwd moet worden aangemerkt in verband met zowel het verkrijgen als het vervallen van een recht op nabestaandenuitkering. Als een persoon aan wie een nabestaandenuitkering is toegekend een gezamenlijke huishouding gaat voeren moet deze persoon als gehuwd worden aangemerkt en vervalt het recht op nabestaandenuitkering. Daarentegen kan door het overlijden van een echtgenoot een recht op nabestaandenuitkering ontstaan voor de nog levende echtgenoot.
De Anw kent geen bepaling op grond waarvan duurzaam gescheiden levende echtgenoten als ongehuwd moeten worden aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat bij het overlijden van een van de duurzaam gescheiden levende echtgenoten de andere echtgenoot als nabestaande kan worden aangemerkt. Er kan zich de bijzondere situatie voordoen dat een gehuwde persoon duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenoot en een gezamenlijke huishouding voert met een andere persoon. Op grond van artikel 3, tweede lid Anw is hij dan gehuwd met degene met wie hij een gezamenlijke huishouding voert. De SVB interpreteert artikel 3, tweede lid Anw zo, dat hij als ongehuwd wordt aangemerkt ten opzichte van de echtgenoot van wie hij duurzaam gescheiden leeft. Dit betekent dat de SVB een gehuwde persoon na het overlijden van de echtgenoot van wie hij duurzaam gescheiden leeft niet als nabestaande aanmerkt. De SVB merkt hem wel als nabestaande aan na het overlijden van degene met wie hij een gezamenlijke huishouding voert.
Een andere situatie die zich kan voordoen, betreft de echtgenoot die duurzaam gescheiden leeft en geen gezamenlijke huishouding voert. Hij blijft gehuwd met zijn wettige echtgenoot, ook als deze echtgenoot een gezamenlijke huishouding voert met een andere persoon. Dit leidt tot de bijzondere situatie dat als de echtgenoot die een gezamenlijke huishouding voert met een andere persoon komt te overlijden, zowel zijn echtgenoot waarvan hij duurzaam gescheiden leeft als de persoon met wie hij een gezamenlijke huishouding voert als nabestaande in de zin van de Anw recht kunnen hebben op een nabestaandenuitkering. De SVB baseert deze interpretatie op de systematiek van de Anw, in het bijzonder artikel 3, tweede lid Anw.
Participatiewet:
Voor de toepassing van de Participatiewet is het van belang of de rechthebbende op een AIO-aanvulling gehuwd of ongehuwd is in verband met de hoogte van de toepasselijke norm. Het recht op AIO-aanvulling komt de echtgenoten gezamenlijk toe, tenzij een van de echtgenoten geen recht op een AIO-aanvulling heeft. Indien een echtpaar waarvan beide partners de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, duurzaam gescheiden gaat leven, kunnen beide echtgenoten een zelfstandig recht hebben op een AIO-aanvulling naar de norm van een alleenstaande. De hoogte van deze norm is afhankelijk van de vraag of de echtgenoot zijn hoofdverblijf deelt met een of meer kostendelende medebewoners als bedoeld in artikel 19a Participatiewet. Zie SB1292 over toepassing van de kostendelersnorm in de Anw en Participatiewet voor het beleid over kostendelende medebewoners. Als een echtpaar waarvan een van de partners jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd duurzaam gescheiden gaat leven, heeft de oudste partner recht op een AIO-aanvulling naar de norm van een alleenstaande. De hoogte van deze norm is afhankelijk van de vraag of de echtgenoot zijn hoofdverblijf deelt met een of meer kostendelende medebewoners als bedoeld in artikel 19a Participatiewet. De jongste partner heeft in die situatie niet langer recht op een AIO-aanvulling.
Wanneer aan het duurzaam gescheiden leven een einde komt, anders dan door overlijden, verleent de SVB de AIO-aanvulling naar de norm van een gehuwde. De hoogte van deze norm is afhankelijk van de vraag of het echtpaar hun hoofdverblijf deelt met een of meer kostendelende medebewoners als bedoeld in artikel 19a Participatiewet.
OBR:
Voor de toepassing van de OBR is het van belang of de rechthebbende gehuwd of ongehuwd is in verband met de hoogte van de overbruggingsuitkering. Indien een echtpaar waarvan beide partners recht hebben op overbruggingsuitkering, duurzaam gescheiden gaat leven, dienen beide uitkeringen verhoogd te worden tot het bedrag van een ongehuwdenuitkering. Als een rechthebbende aan wie een overbruggingsuitkering voor gehuwden is toegekend, duurzaam gescheiden gaat leven, heeft hij recht op een ongehuwdenuitkering.
Wanneer aan het duurzaam gescheiden leven een einde komt, anders dan door overlijden, verlaagt de SVB beide ongehuwdenuitkeringen tot het bedrag van de uitkering voor gehuwden.
Remigratiewet:
De Remigratiewet kent de voorwaarde dat de gehuwde remigrant wiens echtgenoot of partner in Nederland woont slechts voor voorzieningen op grond van de Remigratiewet in aanmerking kan komen indien beide echtgenoten of partners tot remigratie overgaan. Deze voorwaarde geldt niet voor de remigrant die duurzaam gescheiden van zijn echtgenoot of partner leeft. Dit volgt uit artikel 2b, derde lid Remigratiewet.
De SVB leidt uit artikel 5, eerste lid Remigratiewet af dat de remigrant die duurzaam gescheiden van zijn echtgenoot leeft als ongehuwd wordt aangemerkt. Dit artikel bepaalt immers dat, indien de remigrant en zijn huwelijkspartner duurzaam gescheiden gaan leven, beiden een recht op de remigratievoorzieningen verkrijgen als waren zij alleenstaande remigranten.
TAS 2014/TNS:
Voor de toepassing van de TAS 2014 en de TNS is van belang of sprake is van duurzaam gescheiden leven omdat bij overlijden van de persoon bij wie maligne mesothelioom of asbestose is vastgesteld zijn echtgenoot recht op uitkering kan hebben. Op grond van de artikelen 1, derde lid TAS 2014 en 1, derde lid TNS merkt de SVB de persoon die duurzaam gescheiden leeft van degene bij wie maligne mesothelioom of asbestose is vastgesteld niet aan als echtgenoot.
Grondslag
artikel 1, derde lid, onder b AOW, artikel 3, tweede lid Anw, artikel 3, tweede lid, onder b Participatiewet, artikel 1, derde lid OBR, artikel 2b, derde lid en artikel 5 Remigratiewet, artikel 1, derde lid TAS 2014 en artikel 1, derde lid TNS
Wijzigingsbesluit Beleidsregels SVB mei 2021maart 2022
Wet- en regelgeving
- AOW: art. 1, lid 3, onder b
- Anw: art. 3, lid 2
- OBR: art. 1, lid 3
- Remigratiewet: art. 2b, lid 3
- Remigratiewet: art.5, lid 1
- TAS 2014: art. 1, lid 3
- TNS: art. 1, lid 3
- Participatiewet: art. 3, lid 2, onder b
Jurisprudentie
- CRvB 25 februari 1985, RSV 1985/206
- CRvB 17 december 1987, RSV 1988/178
- CRvB 5 september 1989, RSV 1990/94
- CRvB 5 oktober 1989, RSV 1990/110
- CRvB 6 december 1989, AB 1990, 277
- CRvB 21 november 1990, RSV 1991/261
- CRvB 17 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2848
- CRvB 30 mei 1973, RSV 1974/12
- HR 21 februari 1973, BNB 1973/89
- HR 10 februari 1960, RSV 1960/67