Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3731/GM, 3 februari 2011, beroep
Uitspraakdatum:03-02-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/3731/GM

betreft: [klager] datum: 3 februari 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 30 november 2011 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

De beroepscommissie hield zitting op 26 januari 2011 in de p.i. Amsterdam Over-Amstel.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij schriftelijk bericht daarvan geen gebruik te maken.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Leeuwarden heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 10 september 2010, houdt in dat klager ten onrechte niet arbeidsongeschikt is bevonden.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager verwijst in zijn beroep naar hetgeen hij in zijn verzoek om bemiddeling reeds heeft aangegeven. Klager heeft zich op 6 september 2010 ziek gemeld. De verpleegkundige heeft deze ziekmelding als terecht aangemerkt. De dag erna heeft klager zich
wederom ziek gemeld. Ook nu werd de ziekmelding, door een andere verpleegkundige als terecht aangemerkt. De derde dag is klager bij de arts geweest, die constateerde dat klager jicht had en is voorgesteld de medicatie aan te passen. De dag erna werd er
bij klager bloed geprikt. Bij terugkomst op de afdeling gaf de verpleegkundige aan dat klager arbeidsgeschikt was en moest gaan werken. Klager weigerde en kreeg rapport aangezegd. De directeur gaf hem overigens geen rapport.

De medisch manager heeft in reactie op het beroep aangegeven dat klager in achtereenvolgende, direct aansluitende consulten bij de twee verpleegkundigen, de huisarts en wederom een verpleegkundige, door de eerste twee arbeidsongeschikt is verklaard. De
arts heeft in het consult een afspraak over de arbeidsongeschiktheid niet gedaan of vastgelegd. De laatste verpleegkundige heeft klager arbeidsgeschikt verklaard. De huisarts heeft door het niet vastleggen van de arbeidsongeschiktheid in feite het
oordeel van de eerdere verpleegkundigen bevestigd. In deze specifieke omstandigheid en gezien de direct aansluitende consulten was het zeer gewenst geweest als de laatste verpleegkundige met de arts had overlegd over al dan niet arbeidsongeschikt
verklaren. De gang van zaken heeft geleid tot een onduidelijk zorgbeleid.

3. De beoordeling
De beroepscommissie merkt allereerst op dat uit het bij de stukken gevoegde His niet goed is af te leiden of klager op 8 september 2010 door de arts dan wel de verpleegkundige is gezien. Bij het bezoek van klager op 8 september 2010 staan enkel
initialen weergegeven en moet uit een latere passage worden afgeleid dat dit een bezoek aan de arts betrof. Het verdient aanbeveling bij ieder contact duidelijk aan te geven of een gedetineerde is gezien door een verpleegkundige dan wel door de
huisarts.

De beroepscommissie overweegt dat uit de medische informatie en de gegeven schriftelijke reactie is gebleken dat klager, na eerder enkele dagen achtereen arbeidsongeschikt te zijn bevonden door onderscheidenlijk 2 verpleegkundigen en de
inrichtingsarts,
zich op 9 september 2010 opnieuw heeft ziek gemeld in verband met dezelfde klachten als gevolg van jicht. Klager is bij terugkomst op de afdeling door de een andere verpleegkundige dan die hem eerder beoordeelden, arbeidsgeschikt bevonden. Bij deze
beoordeling is de inrichtingsarts niet betrokken geweest.
De beroepscommissie stelt voorop dat het niet aan de verpleegkundige is om de arbeids(on)geschiktheid van een gedetineerde te beoordelen, maar dat hiervoor de inrichtingsarts geraadpleegd dient te worden, waarbij het de voorkeur verdient dat de
inrichtingsarts de gedetineerde zelf ziet. Nu dit niet is geschied, is de beroepscommissie van oordeel dat het handelen van de medische dienst onzorgvuldig is en kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep
zal derhalve gegrond worden verklaard.
Vanwege het door klager ondervonden ongemak zal hem een tegemoetkoming van € 25,= worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.

Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. Leeuwarden toekomende tegemoetkoming op € 25,-.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, J.G.J. de Boer en M.F. van Brederode-Zwart, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 3 februari 2011

secretaris voorzitter

Naar boven