Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3952/GA, 24 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:24-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3952/GA

betreft: [klager] datum: 24 april 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.S. Cremers, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 3 oktober 2016 van de beklagcommissie bij het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 maart 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsvrouw, mr. H.M.S. Cremers, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC Scheveningen. Als toehoorder was aanwezig
[...], die in het kader van haar middelbare schoolopleiding een maatschappelijke stage loopt.

Klagers raadsvrouw heeft bij aanvang van de zitting aangegeven dat zij niet weet waarom klager er niet is. Daarop heeft de secretaris met DV&O gebeld. Een medewerker van DV&O heeft meegedeeld dat klager in de ochtend van 10 maart 2017 afstand heeft
gedaan van het recht om ter zitting te worden gehoord en dat DV&O over de afstandsverklaring beschikt. Om die reden heeft DV&O het voor klager geregelde extra beveiligd vervoer (EBV) geannuleerd.

De raadsrouw heeft om aanhouding van de behandeling van het beroep verzocht. Klager wil graag bij de zitting aanwezig zijn, maar hij wenst niet met EBV te worden vervoerd. Hij zou wellicht gehoord kunnen worden in de locatie Zuyder Bos te
Heerhugowaard,
waar hij op dit moment verblijft. Kortgeleden heeft de beklagcommissie een klacht van klager, betreffende het feit dat hij met EBV naar het ziekenhuis was vervoerd, gegrond verklaard.

De beroepscommissie heeft het verzoek om aanhouding ter zitting afgewezen, omdat niet is gebleken dat voor klager geen passend vervoer is geregeld en hij een afstandsverklaring heeft ondertekend. Op 17 maart 2017 is van de inrichting een kopie van de
afstandsverklaring ontvangen.

Op 20 maart 2017 is van klager een artikel uit de Bonjo ontvangen. Een kopie hiervan is verzonden aan de directeur.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het te weinig uren buiten cel mogen verblijven (SC-2016-58);
b. de omstandigheid dat de directeur niet, althans onvoldoende, heeft opgetreden tegen bedreigingen en intimidaties van klager door een medegedetineerde (SC-2016-61 en 136);
c. het feit dat het Shared Service Centre (hierna: SSC) donaties van klager niet op zijn naam overmaakt aan goede doelen (SC-2016-69);
d. de weigering klager op internet informatie te laten opzoeken over PTSS (SC-2016-70, 71) en het missen van een ‘google-moment’ (SC-2016-122);
e. het feit dat klager op 1 maart 2016 een deel van de bestelde boodschappen niet geleverd heeft gekregen (SC-2016-132);
f. het niet te spreken krijgen van een psychiater en het niet voorschrijven van medicatie door een psychiater (SC-2016-134);
g. de omstandigheid dat klagers casemanager klager niet afdoende ondersteunt
(SC-2016-135).

De beklagcommissie heeft de klachten a, c, d, e. en f. ongegrond verklaard, klager niet-ontvankelijk verklaard in klacht b. en klacht g. gegrond verklaard zonder toekenning van een tegemoetkoming, een en ander op de gronden als in de aangehechte
uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klacht A: Op grond van artikel 1e, sub c, en artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) wordt in een PPC, waarin klager ten tijde van de klacht verbleef, het basisprogramma aangeboden. Dit
programma dient 43 uur aan activiteiten te bevatten. De directeur telt de tijd mee die het kost om van en naar activiteiten te gaan. Dat is in strijd met de Regeling. Klager ondergaat een levenslange gevangenisstraf. Hij zat te veel op cel. Hij had
vaker in de gelegenheid moeten worden gesteld buiten zijn cel te verblijven. Ook moeten hem re-integratieactiviteiten worden aangeboden.
Klacht B: Klager is in het PPC maandenlang bedreigd en geïntimideerd door een medegedetineerde. Klager heeft daardoor angstgevoelens en PTSS-klachten ontwikkeld. De raadsvrouw weet niet of klager aangifte bij de politie heeft gedaan. Deelname aan
bemiddelingsgesprekken was een gepasseerd station; de bedreigingen waren inmiddels zo erg dat praten met de betreffende medegedetineerde geen zin meer had. De directeur heeft niet, althans onvoldoende, opgetreden tegen de bedreigingen en intimidaties.
Hij heeft daarmee gehandeld in strijd met zijn plicht te zorgen voor een veilig woonklimaat. Klagers voormalige raadsvrouw heeft de directeur onder andere verzocht klagers penitentiair dossier en het medisch dossier te verstrekken om te kunnen
onderzoeken of en zo ja welke stappen de directeur heeft ondernomen. Ook klagers huidige raadsvrouw heeft hierom verzocht, maar deze dossiers zijn nimmer verstrekt. Aan de beroepscommissie wordt verzocht deze dossiers bij de inrichting op te vragen en
de behandeling van het beroep aan te houden.
Klacht C: Klager doneert geld aan een aantal goede doelen. Het SSC maakt de donaties niet over uit naam van klager, maar uit naam van de inrichting. Hiermee wordt klagers zelfbeschikkingsrecht geschonden. Deze klacht houdt verband met klagers
eigenwaarde. Op de directeur rust de plicht te zorgen voor een goed verloop van financiële transacties van en naar gedetineerden. Klager heeft geen sociaal netwerk en kan dus niet aan derden vragen donaties namens hem over te maken.
Klacht D: Klager wil in het RIC op internet informatie over PTSS opzoeken. Dit wordt hem geweigerd. De beroepscommissie heeft in RSJ 8 juli 2013, 13/0352/GA overwogen dat het een goede zaak is als gedetineerden, met name vanuit het oogpunt van
resocialisatie, op enigerlei wijze toegang zouden krijgen tot het internet. Dat het opzoeken van informatie over PTSS niet bij het onderwijs van klager zou horen, getuigt van een starre opstelling. Klager is nimmer bestraft voor het overtreden van
internetregels. Klager heeft op 2 maart 2016 een ‘google-moment’ gemist. Hij wordt – anders dan voorheen – verplicht met anderen, waaronder de gedetineerde die klager bedreigt, deel te nemen aan het ‘google-moment’. Uit angst heeft klager daarom
afgezien van het ‘google-moment’.
Klacht E: Op 26 februari 2016 is op klagers rekening-courant € 70,= bijgeschreven. Klager vindt het daarom vreemd dat een deel van de bestelde boodschappen op 1 maart 2016 niet geleverd is vanwege onvoldoende saldo.
Klacht F: Klager kampt met psychische klachten. Hij heeft geen psychiater te spreken kunnen krijgen. Evenmin is hem medicatie voorgeschreven. De weigering van een verpleegkundige klager toe te laten tot een arts betreft een beklagwaardige beslissing.
Vergelijk RSJ 3 februari 2011, 10/3731/GM en RSJ 5 november 2013, 13/2689/GM.
Klager heeft vaak een psychiater aangeschoten, maar deze wuifde klager weg. De raadsvrouw verzoekt om aanhouding van de behandeling van het beroep en verzoekt de directeur op te dragen een afschrift van klagers medisch dossier te verstrekken.
Klacht G: Er is ten onrechte geen tegemoetkoming toegekend. Klager wilde stemmen, maar hij heeft nog steeds geen paspoort. Daar zit de pijn in.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klacht A: Klager verbleef in een PPC. Daar geldt een individueel regime.
Klacht B: Het afdelingshoofd is met deze kwestie bezig geweest. Het personeel heeft niet waargenomen dat klager door een medegedetineerde is bedreigd. Het personeel is daarop getraind. Klager is aangeboden deel te nemen aan bemiddelingsgesprekken met
de
betreffende medegedetineerde en een mentor of het afdelingshoofd, maar hij heeft dit geweigerd.
Klacht C: Het SSC voert de financiële transacties voor de inrichting uit. De directeur heeft formeel geen zeggenschap over het SSC. Ergens houdt de zorgplicht van de directeur op. Een derde buiten de inrichting zou namens klager donaties kunnen
overmaken.
Klacht D: In het RIC kunnen slechts bepaalde internetwebsites worden bezocht. Het doel van het RIC leent zich niet voor het bezoeken van een internetwebsite over PTSS.
Daarnaast kan klager in aanwezigheid van een leerkracht bepaalde internetwebsites raadplegen tijdens, zoals klager het noemt, een ‘googlemoment’. Dit betreft maatwerk; klager had zijn verzoek een website over PTSS te mogen bezoeken bijtijds moeten
indienen en niet pas tijdens een ‘google-moment’ bij de leerkracht.
Klacht E: De winkel krijgt eens per week een overzicht van de saldi van gedetineerden die boodschappen hebben besteld en op basis daarvan acteren zij. Kennelijk beschikte klager niet over voldoende saldo op het moment dat dit door de winkel werd
gecontroleerd.
Klacht F: Dit betreft een medische klacht. Klager heeft met een psychiater gesproken. De psychiater heeft beslist klager terug te verwijzen naar de sociaal psychiatrische verpleegkundige.
Klacht G: Aan klager dient geen tegemoetkoming te worden toegekend, omdat de directeur niet begrijpt dat deze klacht gegrond is verklaard.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beroep inzake klacht A overweegt de beroepscommissie het volgende.
Vaststaat dat klager ten tijde van het indienen van de onderhavige klacht verbleef in het PPC Scheveningen. Het PPC Scheveningen is een afdeling met een individueel regime als bedoeld in artikel 22 van de Pbw. In de Memorie van Toelichting bij dit
artikel heeft de wetgever bepaald dat het kenmerk van het individuele regime is dat eventueel per dag kan worden bepaald of en in welke mate een gedetineerde aan gemeenschappelijke activiteiten deelneemt. Uit de wettelijke bepaling en de toelichting
hierop volgt dat het de bedoeling is de directeur in de gelegenheid te stellen maatwerk toe te passen bij de invulling van het concrete regime voor een gedetineerde in een individueel regime, met name voor wat betreft diens deelname aan
gemeenschappelijke activiteiten. Hierbij kan voor zover dat mogelijk en verantwoord is aansluiting worden gezocht bij het regime van beperkte gemeenschap. De wettelijke eisen die artikel 3, derde lid, van de Penitentiaire Maatregel stelt aan het
aanbieden van activiteiten en bezoek in een regime van beperkte gemeenschap gelden niet voor een individueel regime. Nu niet is gebleken dat klager te lang wordt ingesloten of te weinig vrijheid heeft, zal de beroepscommissie het beroep ongegrond
verklaren.

Ten aanzien van het beroep inzake klacht B overweegt de beroepscommissie het volgende.
Klagers raadsvrouw heeft de beroepscommissie verzocht klagers penitentiair dossier en medisch dossier op te vragen bij de inrichting en de behandeling van het beroep aan te houden. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat zij zich op basis van
de
stukken en het verhandelde ter zitting voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen.

Klagers klacht is gericht tegen de omstandigheid dat de directeur niet, althans onvoldoende, heeft opgetreden tegen bedreigingen en intimidaties van klager door een medegedetineerde. Dit betreft een beklagwaardige beslissing van de directeur (vergelijk
RSJ 21 oktober 2008, 08/1497/GA). De beroepscommissie zal klager daarom alsnog ontvankelijk verklaren in zijn klacht. Zij zal het beroep evenwel ongegrond verklaren, omdat niet is gebleken dat de directeur zich niet, althans onvoldoende, van zijn
zorgplicht heeft gekweten, zoals klager stelt. Bij dat oordeel neemt zij in aanmerking dat het personeel niet heeft geconstateerd dat een medegedetineerde klager heeft bedreigd en/of geïntimideerd en dat klager niet heeft willen deelnemen aan de hem
aangeboden bemiddelingsgesprekken. Het beklag zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beroep inzake klacht C overweegt de beroepscommissie het volgende.
In artikel 46, tweede lid, van de Pbw, is bepaald, dat de gedetineerde de beschikking heeft over een rekening-courant bij de inrichting. Op grond van die bepaling bestaat voor de directeur de verplichting zorg te dragen voor het behoorlijk laten
verlopen van het betalingsverkeer met en van de gedetineerden. De omstandigheid dat het betalingsverkeer feitelijk wordt uitgevoerd door het SSC, ontslaat de directeur niet van die zorgplicht (vergelijk RSJ 30 maart 2010, 09/3352/GA). Klager is
derhalve
ontvankelijk in zijn beklag.
Onweersproken heeft klager gesteld dat het SSC zijn donaties aan goede doelen niet uit zijn naam overmaakt, maar uit naam van de inrichting. De beroepscommissie begrijpt klagers wens dat voor een goed doel zichtbaar is dat een donatie door hem is
gedaan. Dit zou ook eenvoudig gerealiseerd kunnen worden door bijvoorbeeld bij het overmaken van de donatie bij de omschrijving te vermelden dat de donatie is gedaan door klager. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de directeur hiervoor zorg
had moeten dragen. Nu de directeur dit heeft nagelaten zal de beroepscommissie het beklag alsnog gegrond verklaren. Zij acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming en zij zal deze vaststellen op € 5,=.

Ten aanzien van het beroep inzake klacht D overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. In aanvulling op die uitspraak overweegt de beroepscommissie ter zake
van de klacht SC-2016-122 dat het feit dat klager een ‘google-moment’ heeft gemist, gelet op hetgeen zij heeft overwogen onder klacht B, niet aan de directeur kan worden toegerekend. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beroep inzake klacht E overweegt de beroepscommissie het volgende.
Onweersproken heeft klager gesteld dat hij op 1 maart 2016 een deel van de door hem bestelde boodschappen niet geleverd heeft gekregen. Vast staat ook dat klager op 26 februari 2016 € 70,= op zijn rekening bijgeschreven heeft gekregen. Niet uitgesloten
kan worden dat dit geldbedrag nog niet op klagers rekening stond op het moment dat de inrichtingswinkel klagers saldo controleerde ter zake van de bestelde boodschappen en dat klager daardoor een deel van de boodschappen niet geleverd heeft gekregen.
Naar het oordeel van de beroepscommissie kan niet van medewerkers van de inrichtingswinkel worden verlangd dat zij het saldo op de rekeningen van een gedetineerde meermalen controleert. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beroep inzake klacht F overweegt de beroepscommissie het volgende.
Klagers raadsvrouw heeft de beroepscommissie verzocht de behandeling van het beroep aan te houden en de directeur op te dragen klagers medisch dossier te verstrekken. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat zij zich op basis van de stukken en
het verhandelde ter zitting voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen.

Klagers klacht is gericht tegen de omstandigheid dat hij geen psychiater te spreken krijgt en dat hij geen medicatie voorgeschreven krijgt. De beroepscommissie stelt vast dat de reden hiervan is gelegen in het feit dat een psychiater, na klager te
hebben gezien en gesproken, heeft beslist klager voor verdere behandeling over te dragen aan een in de inrichting werkzame sociaal psychiatrische verpleegkundige. Gelet hierop beklaagt klager zich niet over een beslissing van de directeur, waartegen op
grond van artikel 60 van de Pbw beklag openstaat. Indien een gedetineerde zich niet kan verenigen met (medisch) handelen van de inrichtingsarts – dan wel de verpleegkundige of andere hulpverleners die door de inrichtingsarts bij de zorg aan
gedetineerden zijn betrokken – kan hij een verzoek tot bemiddeling indienen bij het hoofd zorg van de inrichting waarna hij desgewenst, met tussenkomst van de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie, beroep kan instellen bij de
RSJ. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie derhalve vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

Ten aanzien van het beroep inzake klacht G overweegt de beroepscommissie dat zij zich kan verenigen met het oordeel van de beklagcommissie klager geen tegemoetkoming toe te kennen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake klacht A ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake klacht B, verklaart klager alsnog ontvankelijk in deze klacht, maar verklaart deze klacht ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake klacht C gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat klager een tegemoetkoming toekomt van € 5,=.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake de klachten D en E ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake klacht F en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in deze klacht.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake klacht G ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, drs. H. Heddema en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 24 april 2017

secretaris voorzitter

Naar boven