nummer: 10/2288/GA
betreft: [klager] datum: 18 januari 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Marjanovic, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 21 april 2010 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 3 december 2010, gehouden in de p.i. Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S. Marjanovic, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Dordrecht.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van goederen.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is op 18 december 2008 aangehouden en in verzekering gesteld. Zijn persoonlijke eigendommen zijn toen in beslaggenomen. Vanuit het
politiebureau is klager overgebracht naar de p.i. Dordrecht en op 17 april 2009 is hij overgeplaatst naar de p.i. Alphen aan den Rijn. Bij deze laatste overplaatsing is een aantal persoonlijke eigendommen van klager waaronder sieraden, een
identiteitsbewijs en een veiligheidspas niet meegezonden.
De beklagcommissie heeft klager niet gehoord en heeft zich in haar oordeel met name laten leiden door hetgeen de directeur van de inrichting heeft aangevoerd. De goederen die in het politiebureau in beslag zijn genomen, zijn op 31 maart 2009
toegezonden
naar de p.i. Dordrecht. Klager heeft destijds de goederen gecontroleerd en getekend voor de in bewaring neming ervan in de p.i. Dordrecht. Op dat moment waren alle goederen aanwezig. Naar het oordeel van klager staat het dan ook vast dat de goederen de
p.i. Dordrecht hebben bereikt. Wat betreft de ondertekening voor ontvangst van de goederen, stelt klager dat dit niet bij zijn overplaatsing, doch enige tijd daarvoor heeft plaatsgevonden en dat hij niet in staat werd gesteld de goederen te
controleren.
Klager verkeerde in de veronderstelling dat de goederen zouden worden nagezonden. Dat is echter niet gebeurd. De goederen die in de p.i. Dordrecht in bewaring zijn genomen, hebben de p.i. Alphen aan den Rijn nimmer bereikt. DV&O heeft in zijn brief van
20 juli 2009 verklaard dat tijdens de overplaatsing van klager geen preciosa aanwezig was. De preciosalijst van de overplaatsing, die door de transportgeleiders wordt getekend bij ontvangst of afgifte van preciosa was leeg. De waarde van de vermiste
goederen is € 2125,=, exclusief opleidingskosten voor een CVA-certificaat. De goederen zijn in Dordrecht niet uitgevoerd door klager omdat zijn verblijf daar van korte duur is geweest.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De badmeester heeft aangegeven dat de preciosa wel is meegegeven aan DV&O.
3. De beoordeling
Klager stelt na zijn overplaatsing van de p.i. Dordrecht naar de p.i. Alphen aan den Rijn de volgende goederen te missen: één zilveren kettting met hanger, twee gouden ringen, twee zilveren ringen, gouden oorbellen, één horloge, een ID-kaart, een
veiligheidscertificaat en 10 euro losgeld.
Voor de beoordeling van het beroep gaat de beroepscommissie uit van de volgende feiten:
1. Op het fouilleringsformulier staan de voorwerpen genoemd die klager tijdens zijn verblijf op het politiebureau in zijn fouillering had, waaronder oorbellen, kettingen en ringen.
2. Klager is vanuit het politiebureau overgebracht naar de p.i. Dordrecht. Blijkens een op 31 maart 2009 ingevuld formulier bevonden zich in fouilleringszak 194 van de inrichting enkele sieraden, waaronder 1 horloge, 1 ketting, 2 oorbellen en 4
ringen.
3. Gesteld noch gebleken is dat klager tijdens zijn verblijf in de p.i. Dordrecht voorwerpen uit zijn fouillering heeft genomen of heeft uitgevoerd.
4. Bij zijn overplaatsing naar de p.i. Alphen aan den Rijn op 17 april 2009 heeft klager het formulier ‘In bewaring gegeven goederen’ ondertekend. Door ondertekening verklaart klager ‘de eerder in bewaring gegeven goederen (kledingstukken, tassen,
koffers) te hebben terugontvangen van de badmeester die het formulier ondertekent’. De tekst vervolgt met de mededeling dat de gedetineerde de inrichting niet meer aansprakelijk kan stellen voor vermissing en/of beschadiging van de goederen. Boven de
streep van hetzelfde formulier staat echter dat de in bewaring gegeven goederen geen preciosa betreft.
5. Blijkens de brief van 27 mei 2009 van de directeur van de p.i. Alphen aan den Rijn, zijn aldaar in de preciosa en fouilleringszak van klager de vermiste goederen niet aangetroffen.
6. Per brief van 20 juli 2009 bericht de plaatsvervangend directeur van DV&O dat uit intern onderzoek naar voren is gekomen dat tijdens de overplaatsing van klager van de p.i. Dordrecht naar de p.i. Alphen aan den Rijn geen preciosa aanwezig was. Dit
wordt bijgehouden op een preciosalijst die de transportgeleiders moeten tekenen bij de ontvangst en het afgeven van presiosa. De preciosalijst van dit transport was leeg.
Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, is de beroepscommissie van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat door klager vermiste goederen voor zijn overplaatsing naar de p.i. Alphen aan den Rijn waren opgeslagen in de
fouillering van de p.i. Dordrecht. De wijze waarop deze goederen vermist zijn geraakt, kan niet worden vastgesteld. Duidelijk is wel, dat de p.i. Dordrecht verantwoordelijk moet worden gehouden voor de vermissing. Klager kan immers zelf niet het beheer
voeren over goederen die in zijn fouillering zitten. De uitsluiting van de aansprakelijkheid van de inrichting door klager heeft gelet op het voorgaande geen waarde. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie
zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie acht het toekennen van een tegemoetkoming aangewezen, waarbij zij tevens schadevergoedingsaspecten zal laten meewegen. Door klager is aangevoerd dat de waarde van de vermiste goederen in totaal € 2125,= bedraagt. Dit bedrag wordt
echter niet onderbouwd met aankoopbonnen. Aannemelijk is evenwel dat de waarde van de vermiste goederen substantieel zal zijn. De beroepscommissie acht voor de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming verder van belang dat een gedetineerde, die een
grote hoeveelheid kostbare sieraden bij zich draagt een zeker risico loopt. De schade bij vermissing mag dan ook ten dele voor rekening van klager komen. Dit alles afwegende stelt de beroepscommissie de tegemoetkoming vast op € 1000,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 1000,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 18 januari 2011
secretaris voorzitter