Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2095/TB, 6 januari 2011, beroep
Uitspraakdatum:06-01-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2095/TB

betreft: [klager] datum: 6 januari 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.A. Heidanus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 14 juli 2010 van de Minister van Justitie, verder te noemen verweerder - in deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie -

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 november 2010, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. N.A. Heidanus, en namens verweerder [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen
van
het ministerie van Veiligheid en Justitie. Op verzoek van verweerder is als getuige-deskundige uitgenodigd, [...], hoofd behandeling bij het FPC Oostvaarderskliniek te Almere.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Verweerder heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Pompestichting te Vught (hierna: de Pompestichting).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 31 oktober 1991 ter zake van een zedendelict veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege
(dwangverpleging). Klagers tbs is op 15 november 1991 aangevangen. Op 27 januari 1998 heeft de rechtbank besloten tot de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging. Klager is gerecidiveerd en op 20 oktober 1998 inzake verkrachting veroordeeld
tot een gevangenisstraf van twee jaar. Op 16 november 1999 is klagers tbs-maatregel met dwangverpleging hervat. Op 27 november 2000 is klager geplaatst in FPC De Kijvelanden. Op 21 maart 2003 is klager overgeplaatst naar FPC De Oostvaarderskliniek. Op
2
oktober 2006 heeft de Oostvaarderskliniek een aanvraag ingediend voor plaatsing van klager in een longstayvoorziening. Na een LAP-advies is de longstayaanvraag aangehouden. Op 26 juni 2009 heeft de Oostvaarderskliniek een hernieuwde longstayaanvraag
ingediend. Op 11 juni 2010 heeft de LAP positief geadviseerd. Op 14 juli 2010 besluit verweerder klager te selecteren voor de longstayvoorziening van de Pompestichting. Op 27 juli 2010 is klager feitelijk geplaatst in de longstayafdeling van de
Pompestichting.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Een plaatsing van klager in een longstayvoorziening is volstrekt onverdraaglijk en onacceptabel. De inrichting heeft klager al in 2006 aangemeld voor longstay en nadien heeft de LAP negatief
geadviseerd. Volgens externe deskundigen waren er voldoende mogelijkheden en alternatieven om klager geleidelijk en op termijn te resocialiseren en was een longstay niet geïndiceerd. De verlengingsrechter heeft om die reden in 2007 de tbs-maatregel met
slechts een jaar verlengd, zodat wederzijdse afspraken tussen klager en de inrichting konden worden getoetst en gevolgd.
De inrichting heeft slechts één focus gehad, namelijk een plaatsing in de longstay. Zonder deugdelijke grondslag betoogt de inrichting dat klager zich niet aan het contract zou hebben gehouden. Klager heeft vanaf binnenkomst in de inrichting geen
therapieën gekregen, met uitzondering van drie maanden introductie: drama, muziek en pmt. Klager heeft de therapieën niet geweigerd. Deze zijn hem niet aangeboden. Volgens veel stafleden is klager enorm veranderd en zeker sinds hij vader is geworden.
Hij heeft meer verantwoordelijkheid gekregen. De inrichting heeft zich niet aan het behandelcontract gehouden.
De inrichting heeft het nooit met klager zien zitten. De externe deskundigen [...]-, psychiater, en [...], psycholoog, hebben in hun rapport van 19 juli 2007 geconcludeerd dat een longstayplaatsing te voorbarig is. Zij meenden dat een
resocialisatiepoging verantwoord is. In mei 2008 is een contract met klager afgesloten met een aantal afpraken over de behandeling van klager. Klager heeft die afspraken nageleefd en ontving zelfs complimenten daarvoor. De inrichting geeft nu aan dat
klager onvoldoende inzet heeft getoond. Dat is wel arbitrair. De inrichting heeft zich steeds gericht op de onmogelijkheden van klager in plaats van zijn mogelijkheden. Het advies van de LAP is ondeugdelijk. Er wordt teruggegrepen naar oude incidenten.
Deze zijn echter niet relevant meer. Er is geen geldige reden voor het plaatsen van klager op de longstay. Klager meent dat het beroep gegrond moet worden verklaard en wil een tegemoetkoming.
Klager heeft geen bezwaren tegen het gebruiken van medicatie tegen alcohol. Hij vindt het alleen jammer dat de medicijnen ook tijdens verlof moeten worden ingenomen. Er is nooit met klager gesproken over libidoremmende medicatie. Je kunt niet het
initiatief bij klager leggen. Dat is niet ‘state of the art’. Klager heeft een zetje in de rug nodig. Klager moet een eerlijke en nieuwe behandelpoging krijgen.

Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Klager heeft deelname aan psychotherapie en vaktherapie in iedere vorm geweigerd. De behandeling heeft zich daarom beperkt tot sociotherapie, werken/leren en overige
vormen van dagprogramma. Het dagprogramma volgt hij met minimale inzet. Ten aanzien van klager is sprake van een zeer hoog recidiverisico en door de jaren heen vindt er geen enkele verschuiving plaats in de beoordeling. Voorts wordt geen enkele
ondersteuning gevonden voor een eventueel behandelresultaat dan wel afname van het recidiverisico. De kern van de problematiek is nauwelijks te bewerken. Op 11 juni 2010 concludeert de LAP dat de eindverantwoordelijke behandelaar naar geldend
psychiatrisch inzicht in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat voorzetting van op verandering gerichte behandeling thans niet langer zinvol is en dat moet worden overgegaan tot stabiliteit en op kwaliteit van leven gerichte zorg. De LAP overweegt
daarbij dat klager zich niet aan het behandelcontract met de inrichting heeft gehouden en zelfs telefonisch contact heeft gezocht met jonge, minderjarige vrouwen.

De getuige-deskundige heeft over de behandeling van klager het volgende opgemerkt. De LAP onderschrijft het oordeel dat het recidive risico onvoldoende door de behandeling is beperkt. Er zijn vele pogingen gedaan om de behandeling op het goede spoor te
houden. Voorafgaand aan het contract van mei 2008 was de behandelsituatie slecht. Klager lag op bed en deed niets. De inrichting heeft gepoogd de behandeling vlot te trekken. Dit heeft tot enige beweging aan de kant van klager geleid.
Echter gelet op het daderprofiel zijn er weinig behandelmogelijkheden. Er is wel resultaat gekomen door het opstellen van een behandelcontract. De afspraken hierin zijn laag ingestoken. Klager heeft zich redelijk aan de voorwaarden gehouden. Helaas
heeft er geen enkele bewerking van de delictproblematiek plaatsgevonden. In het recidiverisico is niets veranderd, ondanks vele jaren van behandeling.
De inrichting heeft het advies [...] en [...] ter harte genomen. Klager heeft echter nimmer laten zien de medicatie vanuit een innerlijke motivatie te gebruiken. Hij heeft hier niet om verzocht. Alcohol is een ontremmende factor die tot delictgedrag
kan
leiden, maar het is geen conditio sine qua non. In theorie lopen de opvattingen over in hoeverre middelengebruik tot delictgedrag leidt uiteen. Klager heeft geruime tijd veel alcohol gebruikt zonder dat dit tot een delict heeft geleid. Er is dus geen
rechtstreekse koppeling tussen alcohol en delict. De casus van klager is complex. De geschiedenis is leidend, maar daarmee is niet gezegd dat klager kansloos is. Klager had bij binnenkomst al een behandeltraject achter de rug en daar is naar gekeken.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient verweerder, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door verweerder gevolgde longstaybeleid komt een ter beschikking gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien
a) er blijkens recente risicotaxatie risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd,
b) beveiliging naast eventuele zorg nodig is om te voorkomen dat hij tot onder a) bedoeld ernstig delict komt,
c) het delictrisico niet zodanig is afgenomen dan wel beheersbaar is geworden dat hij buiten de onder b) bedoelde vormen van beveiliging en toezicht kan,
d) hij conform ‘state of the art’ alle behandelmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar, en
e) er geen mogelijkheid is tot plaatsing in de Geestelijke Gezondheidszorg vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de hernieuwde aanmelding voor de longstayplaatsing van 26 juni 2009, het advies van de LAP van 11 juni 2010, welke naar het
oordeel van de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven in een longstayvoorziening, heeft verweerder er in redelijkheid van uit mogen gaan
dat
voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve een longstayvoorziening vooralsnog als de meest
aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt.
Hierbij is met name in aanmerking genomen dat klager niet behandelbaar is gebleken en als voortdurend delictgevaarlijk wordt aangemerkt. In de hernieuwde longstayaanvraag van 26 juni 2009 komt naar voren dat naar aanleiding van de aanhouding van de
beslissing tot longstay in 2006 klager meermaals het voorstel is gedaan deel te nemen aan verschillende behandelonderdelen. De inrichting stelt dat klager deelname aan psychotherapie en vaktherapie in iedere vorm heeft geweigerd. Weliswaar heeft klager
verwachtingen ontleend aan het contract van 16 mei 2008 en in zoverre moet worden aangenomen dat dit tot enige verbetering heeft geleid. Op grond van de rapportages moet echter worden geconcludeerd dat het recidiverisico onverminderd hoog blijft en de
behandelperspectieven ongunstig.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager in een longstayvoorziening van de Pompestichting te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep
zal
derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, mr. dr. E.J. Hofstee en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 6 januari 2011

secretaris voorzitter

Naar boven