Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3374/TB, 3 maart 2014, beroep
Uitspraakdatum:03-03-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3374/TB

betreft: [klager] datum: 3 maart 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 3 oktober 2013 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 februari 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, is namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie,
gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Klager heeft op 4 februari 2014 telefonisch als reden aangegeven dat hij last van wagenziekte heeft.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een longstayvoorziening van de Pompestichting, hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers verblijf in genoemde longstayvoorziening.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 31 oktober 1991 ter zake van een zedendelict veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege.
Klagers tbs is op 15 november 1991 aangevangen. Op 27 januari 1998 heeft de rechtbank besloten tot de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. Klager is gerecidiveerd en op 20 oktober 1998 ter zake van verkrachting veroordeeld
tot een gevangenisstraf van twee jaar. Na hervatting van klagers tbs is hij op 27 november 2000 geplaatst in FPC De Kijvelanden. Op 21 maart 2003 is klager overgeplaatst naar FPC Oostvaarderskliniek (destijds Flevo Future). Op 2 oktober 2006 heeft de
Oostvaarderskliniek een aanvraag ingediend voor plaatsing van klager in een longstayvoorziening. Na een advies van de Landelijke adviescommissie plaatsing (LAP) is de longstayaanvraag aangehouden. Op 26 juni 2009 heeft de Oostvaarderskliniek een
hernieuwde longstayaanvraag ingediend. Na een daartoe strekkend advies van de LAP van 11 juni 2010 is klager bij beslissing van 14 juli 2010 geselecteerd voor plaatsing in een longstayvoorziening van de Pompestichting. Klager is vervolgens op 27 juli
2010 geplaatst in de longstayvoorziening van de Pompestichting te Vught. Het tegen de beslissing van 14 juli 2010 ingediende beroep is bij uitspraak 10/2095/TB van 6 januari 2011 ongegrond verklaard.
Op 29 januari en 24 juni 2013 heeft de Pompestichting geadviseerd tot voortzetting van klagers verblijf in de longstay. Psycholoog K. onderscheidenlijk psychiater K. hebben bij hun adviezen van 12 respectievelijk 16 april 2013 geadviseerd klagers
verblijf in de longstay voort te zetten. De LAP heeft op 28 augustus 2013 eveneens geadviseerd klagers verblijf in de longstay voort te zetten, klager over te plaatsen naar de locatie Zeeland en klagers longstaystatus over twee jaar te herbeoordelen.
De Pompestichting heeft op 16 september 2013 op het LAP-advies gereageerd.
Klager is op 2 oktober 2013 gehoord over de voorgenomen beslissing tot voortzetting van zijn verblijf in de longstay. Op 3 oktober 2013 heeft de Staatssecretaris daartoe besloten
(verblijf in een longstayvoorziening van de Pompestichting) waarbij het individuele beveiligingsniveau op hoog is vastgesteld.

3. De standpunten
Klager heeft zijn beroep niet toegelicht.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Klager kan niet in het beroep worden ontvangen nu hij het beroep te laat heeft ingediend en daarvoor geen geldige reden heeft gegeven. Bovendien heeft hij geen
gronden van beroep ingediend.
Als klager wel in het beroep wordt ontvangen, dient dit beroep ongegrond te worden verklaard. Voortzetting van klagers verblijf in een longstayvoorziening is gerechtvaardigd in het licht van de daarover uitgebrachte adviezen. Daaruit blijkt dat klager
nog steeds voldoet aan de criteria voor een verblijf in een longstayvoorziening. Een behandelperspectief wordt afhankelijk gesteld van klagers medewerking, waarvan volgens de LAP nu nog geen sprake is. De Pompestichting heeft in haar reactie op het
advies van de LAP aangegeven dat zij in de longstayvoorziening te Vught de haalbaarheid van een overplaatsing naar de locatie Zeeland wil bezien. Voor zover het beroep is bedoeld om een overplaatsing naar de locatie Zeeland af te dwingen, kan klager
daarin niet worden ontvangen omdat dit een interne overplaatsingskwestie betreft waartegen geen beroep openstaat.

4. De beoordeling
Klager heeft bij beroepschrift van 11 oktober 2013, dat op 15 oktober 2013 is ontvangen, beroep ingediend tegen de bestreden beslissing van de Staatssecretaris van 3 oktober 2013.
Het is de beroepscommissie bekend dat de Staatssecretaris de inrichting in de aanbiedingsbrief betreffende een plaatsingsbeslissing standaard vraagt om te registeren op welke datum de beslissing wordt uitgereikt. De Staatssecretaris heeft niet gemeld
op
welke datum de bestreden beslissing aan klager is uitgereikt. Nu de uitreikingsdatum onbekend is, kan niet worden uitgesloten dat klager tijdig beroep heeft ingediend. Klager wordt daarom in dat opzicht het voordeel van de twijfel gegeven.
Klager heeft in het beroepschrift geen gronden van beroep ingediend en kon tot op de zitting van de beroepscommissie alsnog gronden van beroep aangeven. De beroepscommissie had de gronden van beroep daarom uiterlijk op de zitting van klager willen
vernemen. Op grond van de stukken, en met name de weergave van klagers standpunt in het advies van de Pompestichting van 29 januari 2013 en op het hoorformulier van 2 oktober 2013, is evenwel duidelijk waartegen het beroep zich richt. Klager is het
niet
eens met zijn verblijf in de longstay en meent voor resocialisatie in aanmerking te komen. Hij wil verder dat uitvoering wordt gegeven aan hetgeen in het advies van de LAP van 28 augustus 2013 wordt geadviseerd.
In het licht van het vorenstaande kan klager in het beroep worden ontvangen.

De beroepscommissie verstaat het beroep als te zijn gericht tegen de voortzetting van klagers verblijf in een longstayvoorziening van de Pompestichting. Niet de Staatssecretaris, maar de Pompestichting beslist in welke longstayvoorziening van de
inrichting klager wordt geplaatst.

Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Klager verblijft sinds 27 juli 2010 in de longstayvoorziening van de Pompestichting te Vught.

In paragraaf 6.3 van het Beleidskader longstay forensische zorg van 1 januari 2009, in werking getreden op 1 juni 2009, is bepaald dat door middel van een periodieke toets driejaarlijks door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de longstaystatus
nog gerechtvaardigd is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde te onderzoeken.

De Pompestichting heeft in haar advies van 29 januari 2013 gemeld dat bij klager sprake is van onbewerkte problematiek en een hoog recidivegevaar, alsmede van wat meer samenwerking, die echter als nog onvoldoende is aan te merken. In haar advies van 24
juni 2013 meldt de Pompestichting dat klager niet vatbaar is voor therapie en dat een hoog beveiligingsniveau geïndiceerd is.

Uit de pro justitia rapportage van 12 april 2013 komt naar voren dat bij klager sprake is van behandelresistentie en een onverminderd hoog recidivegevaar. Geadviseerd wordt om, zodra sprake is van meer samenwerking tussen klager en de inrichting,
mogelijk klagers vriendin daarbij te betrekken.
Uit de pro justitia rapportage van 16 april 2013 komt naar voren dat klagers kernproblematiek niet toegankelijk en onbehandelbaar is gebleken. Aangegeven is dat mogelijk een behandelkans kan ontstaan in geval van verbeterde samenwerking van klager en
de
inrichting.

De LAP heeft in haar advies van 28 augustus 2013 geadviseerd om klagers longstaystatus voort te zetten en klager over te plaatsen naar de locatie Zeeland teneinde met een strikt programma klagers medewerking te toetsen en heel geleidelijk naar meer
vrijheden en praktische resocialisatie toe te werken, verder om klagers vriendin bij resocialisatie te betrekken en de mogelijkheid van inzet van medicatie op gebied van impulsbeheersing (SSRI) te onderzoeken.

De Pompestichting heeft in haar reactie daarop van 16 september 2013 meegedeeld voornemens te zijn eerst klagers mogelijkheden in de locatie Vught maximaal te benutten teneinde de haalbaarheid van een plaatsing in Zeeland, waarvoor nu nog te veel
belemmeringen gezien worden, beter te kunnen inschatten. De overige adviezen van de LAP, zoals het betrekken van het netwerk en het instellen op medicatie zullen in het multidisciplinaire overleg worden meegenomen. Daarnaast zullen deze adviezen met
klager zelf besproken moeten worden teneinde zijn motivatie tot het meewerken daaraan te onderzoeken. Pas daarna kan worden beoordeeld of een plaatsing in de locatie Zeeland aan de orde kan zijn.

Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de Staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen beslissen klagers verblijf in een longstayvoorziening van de Pompestichting voort te zetten. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en drs. M.R. Daniel MPM, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 3 maart 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven