Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2848/GA, 4 januari 2011, beroep
Uitspraakdatum:04-01-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2848/GA

betreft: [klager] datum: 4 januari 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.H.T. de Haas, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 28 september 2010 van de beklagcommissie bij de locatie Ooyerhoek te Zutphen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het tijdens het bezoekuur niet op zijn schoot mogen nemen van zijn kind.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager kan zich niet verenigen met de niet-ontvankelijkverklaring. Hij is van mening dat de bestreden beslissing van de directeur is genomen in strijd met hogere wet- en regelgeving en met de redelijkheid en billijkheid, waardoor hij rechtstreeks in
zijn belang wordt geraakt. Met name is er sprake van strijdigheid met regels uit Europees, internationaal en nationaal recht. De beklagcommissie is niet ingegaan op hetgeen door klagers raadsman is aangevoerd met betrekking tot de Circulaire
Drugsbeleid
van 24 oktober 2008, waarin niet is bepaald dat het contact tussen ouder en kind in het kader van het drugsbeleid in penitentiaire inrichtingen mag worden beperkt. De beklagcommissie beschouwt de
ouder-kinddagen ten onrechte als voldoende alternatief. Daarbij gaat de beklagcommissie ook voorbij aan de uitspraken van de beroepscommissie met de kenmerken 09/2997/GA en 09/2998/GA, waarbij soortgelijke klachten ontvankelijk zijn verklaard en
waarbij
het beveiligingsniveau van de EBI bij de beoordeling is betrokken. Ook de voorzitter van de beroepscommissie heeft bij de behandeling van het schorsingsverzoek met kenmerk10/1689/SGA de ontvankelijkheid niet gezien als een beletsel om het verzoek te
beoordelen. Klager persisteert bij hetgeen in beklag ter zitting, zoals in de uitspraak van de beklagcommissie opgenomen onder 2.1., door en namens hem naar voren is gebracht. Klager wenst nog op te merken dat de directeur tot nog toe geen bewijs voor
dan wel inzicht heeft geboden in de stelling dat door de invoer van de bezoekslang, waardoor het fysieke contact tussen ouder en kind ernstig wordt beperkt, drugsinvoer in de inrichting daadwerkelijk is verminderd.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
In het kader van het landelijk geldende antidrugsbeleid heeft de Staatssecretaris op 24 oktober 2008 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal (onder meer) laten weten dat de bezoekruimtes van alle (gesloten) penitentiaire inrichtingen in Nederland
zullen
worden aangepast in die zin, dat de opstelling zal worden gewijzigd in een zogenaamde bezoekslang. Daarbij is nog slechts fysiek contact tussen de bezoeker en de gedetineerde mogelijk boven de tafel. De genoemde aanpassing zal – aldus de
Staatssecretaris – overal zijn ingevoerd op 1 oktober 2010. Hieruit kan worden afgeleid dat hier sprake is van een voor alle in de inrichting verblijvende gedetineerden geldende algemene regel en dus niet een beslissing als bedoeld in artikel 60,
eerste
lid, van de Pbw. Tegen een dergelijke algemene regel staat in beginsel geen beklag open. Dat is slechts anders indien die algemene regel in strijd is met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift of een eenieder verbindende bepaling van een in
Nederland geldend verdrag.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is dat niet het geval. Voor zover door en namens klager wordt verwezen naar de terzake van toepassing zijnde artikelen van de European Prison Rules (EPR), wordt voorbijgegaan aan de omstandigheid dat de EPR voor
Nederland slechts als aanbevelingen gelden en mitsdien verbindendheid missen. Voor het overige geldt dat beperkingen ten aanzien van het bezoek op grond van Nederlandse wetgeving of internationaal geldende regelgeving onder voorwaarden toelaatbaar
worden geacht. Aan die voorwaarden is, gelet op het belang van het voorkomen van invoer van contrabande tijdens het bezoek, naar het oordeel van de beroepscommissie voldaan. Gelet daarop en gelet op de omstandigheid dat fysiek contact met zijn kinderen
niet geheel onmogelijk is, moet worden geoordeeld dat klager niet had mogen worden ontvangen in zijn beklag. De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 4 januari 2011

secretaris voorzitter

Naar boven