Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/2998/GA, 11 maart 2010, beroep
Uitspraakdatum:11-03-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/2998/GA

betreft: [klager] datum: 11 maart 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.S. Cremers, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 26 oktober 2009 van de beklagcommissie bij de Extra beveiligde inrichting (EBI) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de EBI, klager, alsmede diens raadsvrouw, in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op het beroep c.q. het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat klager bezoek van zijn zoon achter een glazen scheidingswand moet ontvangen, waardoor hij zijn zoon niet kan knuffelen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Inhoudelijk wordt verwezen naar het beroepschrift en naar internationale jurisprudentie. Per gedetineerde dient een individuele toetsing plaats te vinden. Hoe langer een persoon gedetineerd zit, hoe zwaarder zijn belang weegt. Klager zit al jaren in de
EBI. Dit zijn bijzondere omstandigheden waarmee rekening gehouden moet worden. Volgens het EHRM moet de regeling in de EBI redelijk zijn en dat is niet het geval.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Namens klager wordt een beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM. In voornoemd artikel is onder andere het recht vervat van het familie- en gezinsleven. De beroepscommissie oordeelt dat de beslissing van de directeur als een inbreuk kan worden
aangemerkt
op klagers eerbiediging van familie- en gezinsleven nu het hem niet toegestaan is om zijn zoon te knuffelen. Echter, in het tweede lid van voornoemd artikel staat vermeld dat het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven kan worden beperkt,
voor zover daarin bij wet is voorzien. De wettelijke regeling in artikel 38 van de Pbw in combinatie met de huisregels kan worden beschouwd als een gelegitimeerde inbreuk op dat recht. Gezien het vorenstaande is er een deugdelijke basis om te bepalen
dat het bezoek wordt gescheiden door middel van een glaswand c.q. dat het tijdens bezoek niet is toegestaan om fysiek contact te hebben. Hierbij heeft de beroepscommissie in aanmerking genomen dat klager in de EBI verblijft. In de EBI is sprake van een
extra beveiligingsniveau. In de EBI worden gedetineerden geplaatst die een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of bij ontvluchting een
onaanvaardbaar
maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is. De aangevochten beslissing is mitsdien niet in strijd met een wettelijke regeling en evenmin onredelijk of onbillijk. Het beroep zal daarom ongegrond worden
verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, dr. M. Kooyman en mr. P.C. Vegter, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 11 maart 2010

secretaris voorzitter

Naar boven