Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/2503/JW, 25 januari 2010, beroep
Uitspraakdatum:25-01-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 09/2503/JW

Betreft: [klager] datum: 25 januari 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. N. Hendriksen, namens

[...], geboren op [1994], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 1 september 2009 van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de selectiefunctionaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. N. Hendriksen om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klager in het bezwaarschrift gericht tegen de beslissing om de termijn waarbinnen klager in een behandelinrichting had moeten zijn geplaatst met ingang van 5 juli 2009 te verlengen niet-ontvankelijk verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 14 mei 2008 gedetineerd. Bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 10 maart 2009 is aan klager de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (p.i.j.-maatregel) opgelegd. De p.i.j.-maatregel is ingegaan op 6
april 2009. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een behandelinrichting als passant verbleven in de opvanginrichting Eikenstein te Zeist.
Klager is op 21 juli 2009 geplaatst in de behandelinrichting Teylingereind te Sassenheim.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep tegen de beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Op 17 juli 2009 is bezwaar ingesteld, omdat niet (tijdig) een beslissing was genomen om klagers passantentermijn voor de duur van drie maanden te verlengen. Op die dag had klager noch de raadsman de beschikking over een dergelijke beslissing.
In de reactie van de selectiefunctionaris wordt voor het eerst gewag gemaakt van een verlengingsbeslissing van 7 juli 2009, waarbij de passantentermijn van klager wordt verlengd met ingang van 5 juli 2009. De verlengingsbeslissing had genomen moeten
worden voordat de lopende termijn was verstreken. Reeds in het bezwaarschrift is verzocht om een geldelijke tegemoetkoming. Derhalve is het belang van klager niet volledig komen te vervallen met opname van klager in een inrichting en had hij
ontvankelijk dienen te worden verklaard in het bezwaarschrift, waarna een beslissing had dienen te volgen op het verzoek om schadevergoeding. Verzocht wordt om de beslissing van de selectiefunctionaris te vernietigen, klager te ontvangen in diens
bezwaar en aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

De selectiefunctionaris heeft de beslissing als volgt toegelicht.
De beslissing tot verlenging van klagers passantentermijn met ingang van 5 juli 2009 is op 7 juli 2009 aan klager verstuurd.
Hoewel (tijdige) hoor- en informatieplicht niet wettelijk zijn voorgeschreven, heeft de beroepscommissie eerder bepaald dat vanuit rechtspositioneel oogpunt tijdelijke schriftelijke mededeling van de verlengingsbeslissing is aanwezen. Het beroep dient
derhalve op formele gronden gegrond te worden verklaard.
Op basis van artikel 11, tweede lid, Bjj kan de selectiefunctionaris de passantentermijn telkens met drie maanden verlengen. Derhalve dient het beroep materieel ongegrond te worden verklaard.

4. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat niet kan worden gesteld dat door plaatsing van klager in een behandelinrichting al het belang aan klagers bezwaar is komen te ontvallen, nu door klagers raadsman in het bezwaarschrift is verzocht om aan klager een
tegemoetkoming toe te kennen. Klager had derhalve in zijn bezwaar dienen te worden ontvangen.
De beroepscommissie zal de selectiefunctionaris echter niet opdragen om een nieuwe beslissing te nemen op klagers bezwaarschrift, omdat klager inmiddels is geplaatst in een behandelinrichting.

Uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie volgt dat, hoewel (tijdige) hoor- en informatieplicht niet wettelijk is voorgeschreven, vanuit rechtspositioneel oogpunt in ieder geval tijdige schriftelijke mededeling van de
overplaatsingsbeslissing is aangewezen.
In dit geval is klagers passantentermijn bij schriftelijke beslissing van 7 juli 2009 verlengd met ingang van 5 juli 2009. Het beroep zal derhalve op formele grond gegrond worden verklaard en de beslissing van de selectiefunctionaris zal op formele
grond worden vernietigd. Klager dient, gelet op het hiervoor overwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie het volgende.
Klager verbleef in de opvanginrichting Eikenstein in afwachting van plaatsing in een behandelinrichting. Zijn p.i.j.-maatregel is ingegaan op 6 april 2009. Hij is op 21 juli 2009 geplaatst in de behandelinrichting Teylingereind.

Artikel 11, eerste lid, Bjj luidt als volgt.
"De plaatsing in een behandelinrichting van een persoon aan wie de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd geschiedt voordat de termijn van de maatregel drie maanden heeft gelopen."
Artikel 11, tweede lid, Bjj, luidt als volgt.
"Indien de plaatsing niet binnen de in het eerste lid gestelde termijn mogelijk is, kan de selectiefunctionaris deze termijn telkens met drie maanden verlengen."

De beroepscommissie overweegt dat de beroepscommissie in 05/1351/JW en 05/1789/JW van 12 september 2005 heeft geoordeeld dat de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Brand no 49902/99 d.d. 11 mei 2004, welke
uitspraak onherroepelijk is geworden op 10 november 2004, van toepassing is op de passantentermijn als bedoeld in artikel 11 Bjj.

De Hoge Raad Bij heeft bij arrest van 21 december 2007 (C06/194/HR, LJN BB5074) het principale cassatieberoep van de Staat, gericht tegen het arrest van het Hof te Den Haag van 27 april 2006, verworpen. Bij laatstvermeld arrest heeft het Hof geoordeeld
dat het in beginsel onrechtmatig is een ter beschikking gestelde langer dan vier maanden op behandeling in een tbs-kliniek te laten wachten.

De beroepscommissie is van oordeel dat vooral bij jeugdigen, die nog volop in ontwikkeling zijn, het in het kader van een pedagogisch verantwoord beleid van bijzonder belang is dat de behandeling spoedig aanvangt en zij acht het wenselijk dat de
passantentermijn voor jeugdigen maximaal drie maanden duurt.
Zij zal derhalve het beroep ook materieel gegrond verklaren en de beslissing van de selectiefunctionaris op materiële grond vernietigen.

De beroepscommissie is van oordeel dat voor het overschrijden van de termijn een financiële tegemoetkoming dient te worden toegekend, waarvan de hoogte dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 350,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van
een
p.i.j.-passant in een opvanginrichting drie maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een behandelinrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt. In casu gaat het om een overschrijding van de passantentermijn van drie maanden met zestien dagen.
Zoals gebruikelijk in de rechtspraak wordt een periode van 15 tot 30 dagen op een maand afgerond. Derhalve zal de beroepscommissie klager een tegemoetkoming van € 350,= toekennen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep formeel en materieel gegrond en vernietigt de beslissing van de selectiefunctionaris.
Zij stelt vast dat aan klager, ten laste van de Staatssecretaris van Justitie, een tegemoetkoming toekomt ten bedrage van € 400,=.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. B.J. de Jong, voorzitter, mr. H.M.S. Cremers en prof. dr. N.W. Slot, leden, bijgestaan door mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 25 januari 2010.

secretaris voorzitter

Naar boven