Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/2777/GA, 15 januari 2010, beroep
Uitspraakdatum:15-01-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/2777/GA

betreft: [klager] datum: 15 januari 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.A.M. Pijnenburg, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 2 oktober 2009 van de beklagcommissie bij de locatie Bankenbosch te Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 december 2009, gehouden in de locatie De Marwei te Leeuwarden, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.A.M. Pijnenburg, en [...], unit-directeur bij de locatie Bankenbosch.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, wegens het niet produceren van urine bij een urinecontrole, hetgeen gelijk wordt gesteld aan fraude bij die urinecontrole en wordt bestraft als ware er sprake van
vastgesteld gebruik van harddrugs.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het gaat in deze zaak over het al dan niet kunnen produceren van urine tijdens een urinecontrole. Toen klager in de inrichting kwam heeft hij geen intake-urinecontrole gehad. Klager heeft in Bankenbosch slechts één keer een urinecontrole moeten
ondergaan. De verpleegkundige heeft toen klager aangaf dat het produceren van urine onder toezicht voor hem niet mogelijk was, klager meegedeeld dat hij de directeur zal adviseren hem nogmaals een urinecontrole te laten ondergaan. Klager verbleef
voordien in Zwaag. Daar was men bekend met klagers problemen met betrekking tot het produceren van urine. Hij heeft daar twee keer een urinecontrole moeten ondergaan. Beide keren ging dat moeizaam. In Zwaag mocht hij die controles ondergaan op de
verblijfsafdeling, waarbij klager zonder toezicht urine mocht produceren. Klager heeft dat in Bankenbosch aangegeven tegenover de directeur. Toen gaf de directeur aan klager te kennen dat niet van de normale procedure kon worden afgeweken. Het toezicht
vindt in Bankenbosch plaats via een soort spiegelraam. Daarbij zit de gedetineerde niet apart. Hij is om 10.00 uur meegenomen voor de urinecontrole. In de tijd tot 14.00 uur mocht hij toen één bekertje water drinken. Klager heeft last van een erkende
ziekte, te weten Paruresis (plasangst). Klagers probleem moet duidelijk zijn geweest voor de medische dienst, zij gaven immers aan de directeur te zullen adviseren klager een nieuwe kans te geven, waarbij rekening zou moeten worden gehouden met klagers
medische probleem. De directeur heeft aangegeven dat dit advies niet bij hem terecht is gekomen. Een en ander staat echter wel in klagers medische dossier vermeld. Daarnaast heeft er in de inrichting nooit een nulmeting plaatsgevonden bij klager.
Klager
is van mening dat de directeur in dit geval onzorgvuldig en disproportioneel heeft gehandeld. Eerdere urinecontroles waren alle negatief. Klager verblijft inmiddels in de gevangenis Lelystad en mag daar zonder toezicht urine produceren. Klager zou in
januari 2010 voor overplaatsing naar een z.b.b.i. in aanmerking komen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In de inrichting worden urinecontroles volgens een vaste procedure gehouden. De plaats waar de controles worden gehouden heeft verschillende ruimtes, waaronder een toiletruimte zonder water. De toezichthoudende penitentiair inrichtingswerkers
(p.i.w.-ers) staan nooit direct bij de gedetineerde. De gedetineerde kan zich feitelijk enigszins terugtrekken om de urine te produceren. Nadat de gedetineerde urine heeft geproduceerd, wordt er een zogenaamde pré-test afgenomen van die urine. Naar
aanleiding van de uitslag van die test wordt de urine al dan niet voor nader onderzoek gezonden naar het laboratorium. In dit geval heeft de directeur van de dienstdoende p.i.w.-ers niet gehoord dat er sprake zou zijn geweest van bijzonderheden. Klager
heeft binnen de vastgestelde vier uren geen urine kunnen produceren. Hij is vervolgens door de directeur gehoord en heeft toen aangegeven dat er sprake zou zijn van problemen. Hij heeft tijdens zijn verblijf in de afzondering ook gesproken met de
medische dienst. De verpleegkundige heeft toen aangegeven dat hij een en ander met de directeur zou bespreken. De verpleegkundige heeft het voorval inderdaad met de directeur besproken en daarbij is toen geadviseerd klager toe te staan opnieuw aan een
urinecontrole deel te nemen. Omdat er op zich geen sprake was van medisch beperkingen, zag de directeur geen aanleiding om dat advies over te nemen. Vervolgens is een en ander conform het in de inrichting geldende sanctiebeleid afgedaan. De reden om
het
advies van verpleegkundige niet over te nemen was dat dit advies niet was onderbouwd. Duidelijk was wel dat er geen sprake was van enige medische beperking. Uit de rapportage komt pas later naar voren dat het produceren van urine onder toezicht voor
klager een probleem zou kunnen zijn. De directeur is van mening dat het advies van de verpleegkundige kennelijk op gevoelsmatige gronden tot stand is gekomen. De directeur kan niet met zekerheid verklaren of er bij klager sprake is geweest van een
nulmeting. Een dergelijke meting vindt feitelijk alleen plaats indien gedetineerden vanuit de vrije maatschappij binnenkomen. Klager kwam vanuit een andere inrichting. De laatste daar gehouden controle geldt in dat geval als nulmeting. Het niet
produceren van urine wordt in de inrichting gesanctioneerd alsof er sprake zou zijn van het gebruik van harddrugs.

3. De beoordeling
Vastgesteld kan worden dat klager op 4 september 2009 is onderworpen aan een urinecontrole en dat hij toen geen urine heeft geproduceerd. Klager is daarna, na ommekomst van de vastgestelde wachttijd van vier uren, overgebracht naar een afzonderingscel.
In die afzonderingscel heeft klager aangeboden – zonder toezicht – alsnog urine af te staan, maar dit werd hem door het dienstdoende personeel niet toegestaan. Klager is vervolgens in de afzonderingscel bezocht door een medewerker van de Medische
Dienst. Die medewerker heeft tegenover klager aangegeven de directeur te zullen adviseren klager in de gelegenheid te stellen nogmaals urine af te staan op een later tijdstip.

Blijkens de verklaring van de directeur ter zitting heeft die medewerker van de medische dienst een dergelijk advies ook gegeven aan de directeur maar heeft de directeur dat advies niet overgenomen omdat dit advies – in de ogen van de directeur – niet
onderbouwd was.
De directeur heeft tegenover de beklagcommissie nog aangegeven dat zijn standpunt omtrent klagers weigering om mee te werken aan de urinecontrole mede werd bepaald door het gegeven dat klager bij binnenkomst in de inrichting – bij gelegenheid van een
nulmeting – zonder problemen zou hebben meegewerkt aan de urinecontrole. Ter zitting van de beroepscommissie heeft de directeur medegedeeld dat hij niet weet of klager aan een zogenaamde nulmeting is onderworpen.

Nu niet is komen vast te staan dat klager eerder in de inrichting zonder problemen zijn medewerking aan een urinecontrole heeft verleend, niet is weersproken dat klager in de inrichting waar hij eerder verbleef bekend was in verband met problemen met
het produceren van urine onder toezicht en niet is gebleken van enig nader onderzoek naar medische of psychische belemmeringen bij klager, is de beslissing van de directeur om zonder meer voorbij te gaan aan het advies van de medewerker van de medische
dienst onredelijk en onbillijk. Dat maakt ook de bestreden beslissing van de directeur – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, waaronder klagers belang bij een voorspoedige detentiefasering – onredelijk en onbillijk. De uitspraak van de
beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en het beklag dient alsnog gegrond te worden verklaard.

De beroepscommissie acht in dit geval termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zij zal de hoogte daarvan vaststellen op € 140,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 140,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. H. Heijs en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 15 januari 2010

secretaris voorzitter

Naar boven