Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2962/TB-eindbeslissing, 11 mei 2009, beroep
Uitspraakdatum:11-05-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2962/TB - eindbeslissing

betreft: [klager] datum: 11 mei 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W. Anker, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 13 november 2006 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 april 2007, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman, mr. W. Anker, en namens de Minister [...], medewerker van de afdeling Juridische Zaken bij
de
Dienst Justitiële Inrichtingen.

Op 23 mei 2007 heeft de beroepscommissie in een tussenbeslissing de behandeling van het beroep voor onbepaalde tijd geschorst en bepaalt dat er een gesprek zal plaatsvinden tussen klager en zijn raadsman en vertegenwoordigers van Hoeve Boschoord en de
Minister. Dit gesprek heeft op 26 juni 2007 plaatsgevonden. Partijen hebben afgesproken nader onderzoek te laten verrichten naar de longstayindicatie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 februari 2009, gehouden in de penitentiaire inrichting Overijssel, locatie Zwolle, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman, mr. W. Anker, en namens de Minister [...].

Op 13 maart 2009 ontving de beroepscommissie een nadere onderbouwing van de raadsman van klager over zijn ter zitting van 13 februari 2009 naar voren gebrachte stellingen. Op 25 maart 2009 is een reactie van het hoofd van FPC Veldzicht ontvangen. Op 3
april 2009 is een reactie van de Staatssecretaris van Justitie ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft na vernietiging van een eerdere beslissing van 16 november 2005 door de beroepscommissie (06/217/TB d.d. 3 augustus 2006) opnieuw beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van FPC Veldzicht te Balkbrug (hierna Veldzicht).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 21 maart 1979 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 18 juni 1979
aangevangen. Op 29 oktober 1979 is klager geplaatst in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht. In verband met een poging tot verkrachting van een verpleegkundige van die kliniek is klager op 14 januari 1983 ter herselectie geplaatst in het Dr.
F.S. Meijers Instituut te Utrecht (hierna M.I.). Vervolgens is klager op 22 juni 1983 overgeplaatst naar de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen. Aldaar heeft klager een vanwege een in februari 1990 begaan delict opgelegde gevangenisstraf van een jaar
uitgezeten. In 1993 is klager een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden opgelegd wegens een tijdens onbegeleid verlof op 6 februari 1993 begaan delict. Op 24 mei 1993 is klager opnieuw ter herselectie geplaatst in het M.I. Klager is op 27
januari 1994 overgeplaatst naar Oldenkotte. Vanuit die inrichting is klager op 7 mei 1999 wederom ter herselectie opgenomen in het M.I. Bij beslissing van 5 oktober 2000 heeft de Minister beslist klager te plaatsen in de Dr. F.S. Meijers Kliniek te
Utrecht (later Flevo Future genoemd). Deze inrichting heeft klager op 4 november 2004 aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Bij advies van 3 december 2004 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de inrichting ten
aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
De Minister heeft op 16 november 2005 beslist klager in een longstayvoorziening van Veldzicht te plaatsen. Op 13 december 2005 is klager geplaatst in een longstayvoorziening van Veldzicht. Klager heeft tegen laatstgenoemde beslissing beroep aangetekend
dat door de beroepscommissie op 3 augustus 2006 gegrond is verklaard, de bestreden beslissing is vernietigd en aan de Minister is opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen binnen uiterlijk drie maanden na ontvangst. Op 13 november 2006 heeft de
Minister opnieuw beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van Veldzicht.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep toegelicht als weergegeven in de tussenbeslissing van de beroepscommissie van 23 mei 2007.
Ter zitting van de beroepscommissie van 13 februari 2009 is door en namens klager het volgende hieraan toegevoegd. Namens klager wordt verzocht de behandeling van het beroep een aantal maanden aan te houden, omdat klager mogelijkheden ziet voor een
overplaatsing naar GGzE te Eindhoven en hij in de gelegenheid wil worden gesteld die mogelijkheden nader te doen onderzoeken. Klager wil een hogere kwaliteit van leven in een minder beveiligde omgeving, waarbij op termijn verloven mogelijk zijn. Op 1
juni 2009 treedt het nieuwe beleidskader longstay forensische zorg in werking. Daarin wordt de zorg en beveiliging meer dan voorheen op de individuele tbs-gestelden toegesneden, ten behoeve waarvan onderscheid wordt gemaakt tussen drie categorieën,
waarvan de verpleegden met een zuivere longstay-indicatie de zwaarste is. Klager heeft echter geen hoog beveiligingsniveau nodig en komt daarom voor een longcare-voorziening in aanmerking, hetgeen de behandelcoördinator van Veldzicht kan bevestigen.
Klager wil graag geplaatst worden op de longcare-afdeling van GGzE te Eindhoven, welke afdeling vanaf 1 juni 2006 operationeel zal zijn. Klager heeft enige weken nodig om in een overleg tussen zijn raadsman en Veldzicht, GGzE te Eindhoven en het
ministerie de mogelijkheden voor een plaatsing in Eindhoven na te doen gaan.
Klager beseft dat een plaatsing in Hoeve Boschoord niet mogelijk is. Overplaatsing naar een behandelinrichting of een RIBW is evenmin een begaanbare weg. De rapportages van [psychiater] en [psycholoog] zijn niet positief; het is overigens slordig te
noemen dat de gegeven antwoorden niet corresponderen met de hen voorgelegde onderzoeksvragen. Klager acht een aanvullend advies van de LAP niet nodig.

Namens de Minister is inzake het beroep het standpunt naar voren gebracht zoals weergegeven in de tussenbeslissing van de beroepscommissie van 23 mei 2007.
Ter zitting van de beroepscommissie van 13 februari 2009 is dit standpunt verder als volgt toegelicht en aangevuld. Tijdens het gesprek met Hoeve Boschoord was nog sprake van een LAP-advies. Het ministerie heeft thans geen behoefte meer aan een
LAP-advies. Dat hierover in een brief van 18 november 2008 nog wordt gesproken, berust op een misverstand.
In de onderhavige procedure is de plaatsing van klager in een longstayvoorziening aan de orde. Ten onrechte wordt door de raadsman verwezen naar een mogelijke plaatsing op een longcare-afdeling. In het verlengingsadvies van Veldzicht is de
behandelcoördinator niet zo stellig, dat een plaatsing op een longcare-afdeling wordt ondersteund. Ook de rapportages van [psycholoog] en [psychiater] bevestigen dat de longstay-indicatie nog steeds van toepassing is. Klager kan te zijner tijd wel een
overplaatsingsverzoek indienen voor plaatsing op een longcare-afdeling, maar thans betreft het nog een fictieve situatie, aangezien de longcare-afdelingen pas vanaf 1 juni 2009 operationeel zullen zijn.

Het hoofd van FPC Veldzicht heeft bij brief van 23 maart 2009 bericht het volgende bericht.
De inrichting acht het noodzakelijk dat de tbs-maatregel met twee jaar wordt verlengd vanwege het nog aanwezige delictgevaar. Het beveilingsniveau hoeft echter niet zo hoog te zijn als het huidige. De inrichting zou zich kunnen voorstellen dat voor
klager een longstay- of longcarevoorziening met een lager beveiligingsniveau voldoende is. In het verlengingsadvies en de wettelijke aantekeningen is te lezen dat de samenwerking met klager ondanks zijn uitgebreide verzet tegen de longstay, prima
verloopt. Alle contacten zijn goed, er is alleen geen overeenstemming over de longstay-indicatie.
De inrichting is gaarne bereid mee te denken en te zoeken naar mogelijkheden om klager in de GGZ-Eindhoven te kunnen plaatsen. De inrichting wil dan ook medewerking verlenen aan een eventueel overleg over de mogelijkheden van beveiliging en zorg van
klager.

In reactie op de nader door de klager en de inrichting gegeven toelichtingen heeft de Staatssecretaris van Justitie bij brief van 3 april 2009 gesteld dat de beslissing van 13 november 2006 tot handhaving van klagers plaatsing in de longstayvoorziening
gerechtvaardigd is. Uit de verlengingsadviezen valt haars inziens geenszins af te leiden dat deze plaatsing onterecht zou zijn geweest. De Staatssecretaris heeft in dit verband verwezen naar enkele passages in de verlengingsadviezen van 29 april 2008
en
2 februari 2009 en de beslissing van het Gerechtshof Arnhem van 9 juni 2008, waarin wordt gewezen op klagers delictgevaarlijkheid en vluchtgevaarlijkheid. Er zijn geen mogelijkheden de prognose omtrent de delictgevaarlijkheid bij te stellen. Eventuele
toekomstige mogelijkheden tot plaatsing in een minder beveiligde setting – die gelet op klagers mate van vluchtgevaarlijkheid niet voor de hand liggen – doen aan het voorgaande niet af.

4. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich, gelet op de na de zitting ingekomen stukken, voldoende voorgelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klager de behandeling van het beroep aan te houden af.

Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid (Tweede Kamer, 2004-2005, 29452, nr 35) komt een ter beschikking gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een
longstayvoorziening, indien hij conform ‘state of the art’ alle behandelmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op
verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is. Voorts dient er geen mogelijkheid te zijn tot plaatsing in de GGz vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid heeft de Minister er in 2006 in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling niet
langer
aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldeed en dat derhalve een longstayvoorziening als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moest worden aangemerkt. Hierbij is
mede in aanmerking genomen de rapportage van 27 oktober 2008 van [...], psycholoog, en de rapportage van 30 december 2008 van [...], psychiater, die de longstayplaatsing van klager onderschrijven.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 februari 2009 is namens klager verwezen naar het nieuwe beleidskader longstay forensische zorg van 19 januari 2009 - dat op 1 juni 2009 in werking zal treden - en de brief van de Staatssecretaris van Justitie
van 3 februari 2009 aan de voorzitter van de Tweede Kamer (Tweede Kamer, 2008-2009, 29452, nr. 98) waarin het nieuwe longstaybeleid wordt toegelicht. Dit nieuwe beleid houdt in dat in de huidige populatie van verpleegden met een longstaystatus een
driedeling wordt gemaakt naar de mate van het vereiste beveiligingsniveau, dat hoog, midden intensief en laag kan zijn. De beoogde longcarevoorzieningen zijn in het bijzonder bedoeld voor de verpleegden met een vereist laag beveiligingsniveau, maar ook
verpleegden met een vereist midden intensief beveiligingniveau zouden voor plaatsing in zo’n voorziening in aanmerking kunnen komen.

Namens de inrichting is te kennen gegeven dat het huidige hoge beveilingsniveau op de longstay-afdeling waar klager verblijft mogelijk niet langer noodzakelijk is en dat de inrichting bereid is medewerking te verlenen aan het onderzoeken van de
mogelijkheden klager in de GGz-Eindhoven te plaatsen. Op grond hiervan bestaat naar het oordeel van de beroepcommissie gerede twijfel of de beslissing tot plaatsing op een longstay-afdeling thans als redelijk en billijk kan worden aangemerkt. Die
twijfel moet in het voordeel van klager worden uitgelegd.
Daarbij neemt de beroepscommissie het volgende in aanmerking. Het nieuwe beleidskader forensische zorg is thans niet op klager van toepassing omdat het pas op 1 juni 2009 in werking treedt. Weliswaar heeft de Staatssecretaris medegedeeld dat vóór die
datum een aanvang wordt gemaakt met een herbeoordeling van alle verpleegden die langer dan drie jaar in een longstayvoorziening verblijven, maar het is onduidelijk of klager voor die herbeoordeling in aanmerking komt, gelet op het feit dat de
onderhavige procedure heeft meegebracht dat de longstaystatus van klager niet definitief is geworden. Klager heeft weliswaar de mogelijkheid een verzoek om overplaatsing naar een GGz-voorziening in te dienen, maar dat betekent een nieuwe procedure met
alle vertragingen van dien. Aangezien voldoende aanwijzingen bestaan dat klager mogelijk in een longcarevoorziening zou kunnen worden geplaatst, dient de mogelijkheid daartoe reeds nu te worden onderzocht.

Het hiervoor overwogene brengt mee dat de beslissing klager in een longstayvoorziening te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, thans als onredelijk en onbillijk moet worden beschouwd. Het beroep is derhalve gegrond. Nu de
bestreden beslissing dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid, onder a van de Bvt in verbinding met artikel 69, vijfde lid van de Bvt de Staatssecretaris opdragen binnen drie maanden na
ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op materiële grond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Staatssecretaris op binnen drie maanden na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
Zij bepaalt dat klager niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester en prof. dr. F. Koenraadt, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 11 mei 2009

secretaris voorzitter

Naar boven