Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0217/TB, 3 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:03-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/217/TB

betreft: [klager] datum: 3 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W. Anker, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 16 november 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 juni 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. W. Anker, en namens de Minister de heer [...], medewerker van de afdeling Juridische Zaken
bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie, en [...], hoofd behandelaar van Flevo Future Utrecht.
Als toehoorder namens de Minister is aanwezig [...].

Op verzoek van klager heeft de ter zitting aanwezige voorzitter van de beroepscommissie, mr. J.P. Balkema, die in het verleden betrokken is geweest bij de procedure tot verlenging van klagers tbs, besloten ter zitting alleen te horen waarna een andere
voorzitter op grond van de stukken zal beslissen met de leden van de beroepscommissie die ter zitting aanwezig zijn.
Om die reden is een verslag van horen opgesteld, dat aan de onderhavige uitspraak is gehecht.
Klager en diens raadsman mr. W. Anker hebbenhiermee ingestemd alsook de vertegenwoordiger van de Minister.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van FPC Veldzicht te Balkbrug (hierna Veldzicht).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 21 maart 1979 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 18 juni 1979
aangevangen. Op 29 oktober 1979 is klager geplaatst in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht. In verband met een poging tot verkrachting van een verpleegkundige van die kliniek is klager op 14 januari 1983 ter herselectie geplaatst in het Dr.
F.S. Meijers Instituut te Utrecht (hierna M.I.). Vervolgens is klager op 22 juni 1983 overgeplaatst naar de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen. Aldaar heeft klager een vanwege een in februari 1990 begaan delict opgelegde gevangenisstraf van een jaar
uitgezeten. In 1993 is klager een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden opgelegd wegens een tijdens onbegeleid verlof op 6 februari 1993 begaan delict. Op 24 mei 1993 is klager opnieuw ter herselectie geplaatst in het M.I. Klager is op 27
januari 1994 overgeplaatst naar Oldenkotte. Vanuit die inrichting is klager op 7 mei 1999 wederom ter herselectie opgenomen in het M.I. Bij beslissing van 5 oktober 2000 heeft de Minister beslist klager te plaatsen in de Dr. F.S. Meijers Kliniek te
Utrecht, thans Flevo Future. Deze inrichting heeft klager op 4 november 2004 aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Bij advies van 3 december 2004 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien
van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
Klager is op 14 november 2005 gehoord over de voorgenomen plaatsing in een longstayvoorziening van Veldzicht. De Minister heeft op 16 november 2005 beslist klager in die voorziening te plaatsen, welke beslissing op 11 januari 2006 aan klager is
uitgereikt. Op 13 december 2005 is klager geplaatst in een longstayvoorziening van Veldzicht.

3. De standpunten
Door en namens klager is het volgende aangevoerd. Door klager en zijn raadsman is altijd gestreefd naar een toekomst voor klager binnen een zware vorm van een RIBW dan wel Hoeve Boschoord. De bestreden beslissing om klager in een longstayvoorziening te
plaatsen is niet redelijk en billijk, omdat er nog andere mogelijkheden zijn. Verwezen wordt naar de verlengingsbeslissingen van de rechtbank te Leeuwarden over de periode 2002-2005. Klager hoort thuis in een zware vorm van begeleid wonen. Acht RIBW’s
zijn bezocht, maar bleken niet in staat om mensen zoals klager op te vangen, te controleren en voldoende beveiliging te bieden. Hoeve Boschoord bleef als plaatsingsmogelijkheid over. Lange tijd was een ieder daarmee akkoord en is ook de rechtbank
daarvan uitgegaan, zodat klager daaraan verwachtingen mag ontlenen. Door communicatieproblemen, ruis over een door klager niet gewilde gesloten plaatsing, is een plaatsing in Hoeve Boschoord niet doorgegaan. Klagers raadsman betreurt het dat hij een
half jaar niet bereikbaar is geweest. Men was er na lang onderhandelen bijna uit en dan gaat het toch mis. Een plaatsing in Hoeve Boschoord is opnieuw bekeken nadat klager in 2005 had aangegeven toch naar Hoeve Boschoord te willen gaan. De rechtbank te
Leeuwarden heeft verlenging van klagers tbs aangehouden om te kijken of dit traject opgestart kon worden. Uiteindelijk heeft plaatsing in Hoeve Boschoord geen doorgang gevonden in verband met drie bijkomende voorwaarden, waaraan niet voldaan kon
worden.
Deze voorwaarden zijn in eerdere onderhandelingen overigens niet aan de orde geweest. Een longstayplaatsing is thans een brug te ver en niet acceptabel. Er is nog ruimte om te zoeken naar alternatieven. Over Hoeve Boschoord kan nog onderhandeld worden.
Verder heeft de parlementaire onderzoekscommissie Visser invoering van een tussenvorm geadviseerd, die voor klager een prachtige oplossing zou betekenen.

Namens de Minister is aangevoerd dat het beroep ongegrond zal zijn. De Minister heeft in alle redelijkheid kunnen besluiten klager te plaatsen in een longstayvoorziening.
Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt is naar huidige inzichten ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing in een longstayvoorziening bepaald dat elke aanvraag voor een longstayindicatie van het hoofd van de
inrichting
moet voldoen aan het uitgangspunt dat het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is. De Minister laat zich, alvorens een besluit tot
plaatsing in een longstayvoorziening te nemen, adviseren middels een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP. De LAP bestaat uit een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen, dat onderzoekt of het hoofd van de inrichting,
gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de longstaykandidaat, in alle redelijkheid en met inachtneming van eisen die in professionele zin aan de indicatiestelling gesteld moeten worden, tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
De langdurige en intensieve klinische observaties die de basis vormen voor de indicatiestelling door de opeenvolgende behandelaars geven een breder beeld van het werkelijke behandelverloop dan een incidentele klinische observatie zou kunnen doen. In
geval de LAP in de stukken over het behandelverloop aanleiding ziet tot nadere kennismaking met de longstaykandidaat, kan zij ertoe overgaan deze te bezoeken.
Uit de overgelegde verlengingsadviezen, de longstayaanmelding van Flevo Futrure en en het LAP-advies komt naar voren dat er geen behandelresultaten zijn en klager als voortdurend delictgevaarlijk wordt beschouwd. Het door Flevo Future gevoerde
tweesporenbeleid is een verantwoordelijkheid van die inrichting, niet van de Minister. Klager heeft daaraan niet willen meewerken. Ten eerste heeft hij niet willen meewerken aan onderzoeken en ten tweede wilde hij niet in een gesloten afdeling van
Hoeve
Boschoord geplaatst worden. Het enige alternatief is dan nog plaatsing in een longstayvoorziening. Om die reden heeft Flevo Future hem voorgedragen voor een longstayplaatsing, welke voordracht door de Landelijke Adviescommissie Plaatsing is getoetst.
Daarna is opnieuw de mogelijkheid van plaatsing in Hoeve Boschoord bekeken. Als Hoeve Boschoord vervolgens voorwaarden stelt, waaraan niet kan worden voldaan, rest de Minister niets anders dan te beslissen tot een longstayplaatsing van klager.

Namens de Minister heeft [...] ter zitting inhoudelijk de volgende toelichting gegeven. Zij is van begin af aan betrokken geweest bij het door Flevo Future voorgestane tweesporenbeleid dat is gevoerd omdat er niet veel meer te behandelen viel en klager
niet naar een longstayvoorziening wilde. Flevo Future heeft erg haar best gedaan om andere mogelijkheden te bekijken. Er bleek geen alternatief te zijn, waarbij klagers onmacht om mee te werken aan alle gebruikelijke onderdelen van behandeling van ter
beschikking gestelden meespeelde. Uiteindelijk is bekeken of Hoeve Boschoord een geschikt alternatief zou kunnen zijn. Alle partijen waren het over eens dat dit zo was. Er zijn in aanwezigheid van klager en zijn raadsman afspraken gemaakt, waaronder de
afspraak dat klager de eerste paar maanden ter kennismaking op een gesloten afdeling van Hoeve Boschoord zou worden geplaatst. Bij de uitvoering van de overplaatsing wilde klager echter niet naar een gesloten afdeling. Herhaaldelijk is door
sociotherapeuten geprobeerd om met klager daarover te praten. Klager heeft steeds gezegd niet naar een gesloten afdeling te gaan. Vanwege het ontbreken van enig alternatief is klager vervolgens voorgedragen voor een longstayplaatsing. Daarna heeft
opnieuw overleg met Hoeve Boschoord plaatsgevonden, waarbij Hoeve Boschoord drie voorwaarden heeft gesteld. Aan die voorwaarden kan Flevo Future echter niet voldoen. Zo kan Flevo Future klagers longstayindicatie niet intrekken, omdat daarop
teruggevallen moet worden als een plaatsing in Hoeve Boschoord zou mislukken.

4. De beoordeling
De Minister heeft op 16 november 2005 besloten tot plaatsing van klager in een longstayvoorziening van Veldzicht, welke plaatsing op 13 december 2005 is gerealiseerd. De plaatsingsbeslissing is klager op 11 januari 2006, derhalve na zijn plaatsing,
uitgereikt. Derhalve is niet voldaan aan de in artikel 54, tweede lid, Bvt neergelegde mededelingsplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de bestreden beslissing van de Minister op formele grond te worden vernietigd.

Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien het behandeltraject niet heeft
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid, waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 4 november 2004, het advies van de LAP van 3 december 2004 en de
verlengingsadviezen van Flevo Future van 2 februari 2005 en 8 februari 2006, kan in alle redelijkheid worden aangenomen dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling van Flevo Future niet langer aan het doel daarvan beantwoordde. Waar
een eerdere poging tot plaatsing van klager in Hoeve Boschoord kansrijk was maar uiteindelijk geen doorgang heeft gevonden en vervolgens een tweede poging is gestrand op de door Hoeve Boschoord gestelde voorwaarden, is het de vraag of er geen andere
mogelijkheden meer zijn dan een plaatsing van klager in een longstayvoorziening. De beoepscommissie beantwoordt deze vraag vooralsnog ontkennend, waarbij zij er van uitgaat dat over de door Hoeve Boschoord gestelde voorwaarden aan plaatsing van klager
in die inrichting valt te spreken en derhalve een mogelijkheid tot plaatsing in die inrichting nader onderzocht dient te worden. De door Hoeve Boschoord gestelde voorwaarden van wederzijdse overplaatsing en het aanmerken van klagers plaatsing als
eerste
opname zijn innerlijk tegenstrijdig en in strijd met het door de Minister gevoerde plaatsingsbeleid, terwijl het voorts de vraag is in hoeverre niet aan de derde voorwaarde, het laten vervallen van de longstayindicatie bij plaatsing in Hoeve Boschoord,
zou kunnen worden voldaan als zou worden afgesproken dat die indicatie herleeft op het moment dat het verblijf van klager in Hoeve Boschoord niet succesvol mocht verlopen.
Alleen indien uit nader onderzoek in bedoelde zin volgt dat een plaatsing in Hoeve Boschoord toch niet mogelijk zal zijn, rest uitsluitend nog een plaatsing van klager in een longstayvoorziening.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de beslissing klager in een longstayvoorziening te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen onredelijk en onbillijk.
Het beroep zal derhalve ook op materiële grond gegrond worden verklaard.
Nu de bestreden beslissing op zowel formele als materiële gronden dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid, onder a van de Bvt in verbinding met artikel 69, vijfde lid van de Bvt de
Minister opdragen binnen uiterlijk drie maanden na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.

Klager heeft ten gevolge van de inmiddels onjuist bevonden beslissing ten onrechte vanaf 13 december 2005 in een longstayvoorziening verbleven. Voor een zodanig niet meer ongedaan te maken rechtsgevolg dient klager een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie stelt deze vast op € 250,= voor elke maand dat klager ten onrechte in een longstayvoorziening heeft verbleven en zal verblijven.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele en materiële gronden en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op binnen uiterlijk drie maanden na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe
beslissing
te nemen.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op:
a) € 50,=
b) € 250,= voor elke maand dat klager ten onrechte in een longstayvoorziening heeft verbleven en zal verblijven.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, dr. M. Kooyman en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 3 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven