nummer: 08/3112/GA
betreft: [klager] datum: 17 maart 2009
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 24 november 2008 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring (h.v.b.) te Vught,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 20 februari 2009, gehouden in penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H.M.S. Cremers, en [...], unit-directeur bij voormeld h.v.b.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het onheus bejegenen van het personeel.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Allereerst geldt dat de mededeling van de opgelegde disciplinaire straf niet onverwijld aan klager is uitgereikt. Daardoor is het bepaalde in artikel 58, eerste lid, van de Pbw, geschonden. Overigens geldt dat de door klager toen gemaakte uitlatingen
naar het personeelslid mogelijk niet echt sympathiek genoemd kunnen worden, maar dat een en ander niet als onheus moet worden opgevat. In gevallen als deze moet de directeur naar de grens van het betamelijke zoeken. Daarbij dient de directeur er
rekening mee te houden dat een gedetineerde op enig moment geïrriteerd raakt en in die context een opmerking maakt. Volgens klager waren zijn uitlatingen echter niet van dien aard, dat deze de oplegging van een disciplinaire straf als de onderhavige
konden rechtvaardigen.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft zich volgens het verslag verbaal agressief opgesteld jegens het personeelslid en daarbij is enige spierspanning bij klager waargenomen. In het totale beeld valt een vorm van onheus bejegenen van dat personeelslid te lezen. In gevallen als
het onderhavige wordt dan een disciplinaire straf opgelegd. Er was geen aanleiding om in dit geval anders te beslissen. De directeur erkent dat de mededeling van de oplegging van die disciplinaire straf niet onverwijld is uitgereikt.
3. De beoordeling
Op 22 oktober 2008 is aan klager de onderhavige disciplinaire straf opgelegd. Blijkens de vermelding op de schriftelijke mededeling (als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Pbw) van die disciplinaire straf, is die mededeling aan klager
uitgereikt
op 25 oktober 2008 om 09.00 uur. Op grond van het bepaalde in eerdergenoemd artikel 58 van de Pbw dient de uitreiking van een mededeling als de onderhavige onverwijld te geschieden. Het tijdsverloop tussen het opleggen van de disciplinaire straf en de
uitreiking van de mededeling daarvan kan niet onverwijld worden genoemd. Gelet daarop kan de uitspraak van de beklagcommissie niet in stand blijven en dient het beklag, nu de strafoplegging is geschied in strijd met de wet, alsnog gegrond te worden
verklaard.
De beroepscommissie acht in dit geval termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming. Zij zal de hoogte daarvan vaststellen op € 12,50.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 12,50.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. A.T. Bol en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 17 maart 2009
secretaris voorzitter