Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/1473/JW, 1 december 2008, beroep
Uitspraakdatum:01-12-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/1473/JW

betreft: [klager] datum: 1 december 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.H. Pentinga, namens

[...], geboren op [1984], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 12 juni 2008 van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 augustus 2008, gehouden in de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Den Engh te Den Dolder zijn gehoord klagers raadsvrouw voornoemd en de selectiefunctionarissen[...] en [...].
Klager is als gevolg van een fout bij de inrichting van verblijf en het feit dat hij zich, naar later bleek, niet goed voelde, niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing om de termijn waarbinnen klager in een behandelinrichting had moeten zijn geplaatst (passantentermijn) met ingang van 22 april 2008 te verlengen, ongegrond
verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 21 januari 2008 gedetineerd.
Bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 21 augustus 2001 is aan klager de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (p.i.j.-maatregel) opgelegd. De p.i.j.-maatregel werd weer geëffectueerd met ingang van 22 januari 2008.
Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een behandelinrichting als passant verbleven in de opvanginrichting Teylingereind te Sassenheim. Op 27 juni 2008 is hij geplaatst op een behandelafdeling van J.P.C. De Sprengen te Zutphen.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep tegen de beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht. Klager verbleef sinds 21 januari 2008 als p.i.j.-passant op een opvangafdeling van de inrichting. Na het indienen van bezwaar op 12 juni 2008 tegen de
afwezigheid van een beslissing tot verlenging van de passantentermijn, ontving klager een beslissing van 12 juni 2008 tot verlenging van de passantentermijn met ingang van 22 april 2008.
Het tegen deze beslissing op 12 juni 2008 ingediende bezwaar is op diezelfde dag ongegrond verklaard door de selectiefunctionaris. Deze beslissing dient te worden vernietigd, omdat klagers verblijf in de opvang vanaf 22 april 2008 niet meer rechtmatig
was en klager in vrijheid gesteld had moeten worden. Het met terugwerkende kracht verlengen van de passantentermijn is immers in strijd met de wet, de bedoeling van de wetgever en de jurisprudentie van de beroepscommissie. Bovendien is de stelling van
de selectiefunctionaris dat klager in afwachting van plaatsing in een behandelinrichting op een opvangafdeling verblijft onjuist. Voor klager is er geen uitzicht op een behandeling in een behandelinrichting. Klager is licht verstandelijk gehandicapt en
inmiddels 24 jaar. Reclassering Nederland heeft de selectiefunctionaris bericht dat behandeling van klager in een gesloten inrichting niet wenselijk is, omdat dit zijn verdere ontwikkeling niet zal bevorderen en zo recidiveverhogend kan werken. Ook de
inrichting is van mening dat behandeling van klager in een gesloten inrichting niet wenselijk is.
Ter zitting is daar nog aan toegevoegd dat de gedragsdeskundige en de reclassering gaan proberen klager aan te melden bij De Waag; deze zal dan op zijn vroegst eind oktober begin november kunnen plaatsvinden.
Er zijn bijzondere omstandigheden aanwezig die maken dat ten aanzien van klager een passantentermijn van meer dan drie maanden absoluut ontoelaatbaar is. Klager is licht verstandelijk gehandicapt. Je kunt iemand niet vijf maanden opgesloten houden als
je naar een resocialisatietraject gaat omdat behandeling geen zin meer heeft. Er wordt geen duidelijkheid gegeven. De wachttermijn had nooit zo lang mogen duren.

De selectiefunctionaris heeft inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Plaatsing van klager op een opvangafdeling vindt wettelijke grondslag in de door de rechter opgelegde p.i.j.-maatregel in samenhang met artikel 9, tweede lid,
onder 2, Bjj, waarin is bepaald dat een passant in afwachting van plaatsing in een behandelinrichting op een opvangafdeling verblijft.
Bij navraag van klagers raadsvrouw bleek dat abusievelijk geen schriftelijke mededeling van de beslissing tot verlenging van de passantentermijn is verstuurd. Dit verzuim is hersteld door het onverwijld versturen van de verlengingsbeslissing naar zowel
klager als zijn raadsvrouw. Onder verwijzing naar artikel 11, derde lid, Bjj en de uitspraak van de beroepscommissie 04/2123/JW moet het verzuim te beslissen gelijkgesteld worden met de beslissing tot verlenging van de passantentermijn. Het voortzetten
van klagers verblijf op de opvangafdeling is derhalve, ondanks het uitblijven van een tijdige schriftelijke mededeling, rechtmatig.
Een wachttermijn tot zes maanden wordt redelijk geacht. In het onderhavige geval is die termijn nog niet verstreken. Het betreft overigens een gecompliceerde zaak. Gedurende de passantentermijn is intensief gekeken naar waar klager geplaatst zou kunnen
worden. De termijn is derhalve doelmatig benut en er bestaat geen aanleiding van de termijn van zes maanden af te wijken.
Teylingereind kon, omdat klager daar incidenten veroorzaakte, geen behandelrelatie tot stand brengen.

4. De beoordeling
Artikel 11 Bjj luidt als volgt:
'1. De plaatsing in een behandelinrichting van een persoon aan wie de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd, geschiedt voordat de termijn van de maatregel drie maanden heeft gelopen.
2. Indien de plaatsing niet binnen de in het eerste lid gestelde termijn mogelijk is, kan de selectiefunctionaris deze termijn telkens met drie maanden verlengen.
3. Met een beslissing tot verlenging als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld de weigering om binnen de in het eerste lid genoemde termijn te beslissen.'

Klagers p.i.j.-maatregel is ingegaan op 22 januari 2008. Bij beslissing van 12 juni 2008 heeft de Minister beslist om klagers passantentermijn met ingang van 22 april 2008 te verlengen.
Hoewel (tijdige) hoor- en informatieplicht niet wettelijk voorgeschreven zijn, acht de beroepscommissie gelet op haar vaste jurisprudentie vanuit rechtspositioneel oogpunt tijdig horen en tijdige schriftelijke mededeling van de verlengingsbeslissing
aangewezen. Het beroep zal derhalve op formele gronden gegrond worden verklaard en de beslissing van de selectiefunctionaris zal worden vernietigd.
Klager dient, gelet op het hiervoor overwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie het volgende. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (bijvoorbeeld uitspraak 05/1351/JW en 05/1789/JW van 12 september 2005, alsmede uitspraak 06/971/JW van 20 juli 2006) is een passantentermijn
voor jeugdigen van meer dan zes maanden in strijd met het recht. Het is voor jeugdigen, die nog volop in ontwikkeling zijn, in het kader van een pedagogisch verantwoord beleid van bijzonder belang dat de behandeling spoedig aanvangt.
Bij uitspraak 06/582/JW van 28 juli 2006 heeft de beroepscommissie een passantentermijn van meer dan drie maanden als onredelijk en onbillijk aangemerkt, gezien de zeer jonge leeftijd van klager, zijn LVG-problematiek en het structurele tekort aan
landelijke LVG-plaatsen. Juist voor jeugdigen met LVG-problematiek is het van het grootste belang dat zij zo snel mogelijk in een behandelinrichting worden geplaatst.

Bij beslissing van 12 juni 2008 heeft de selectiefunctionaris besloten de passantentermijn met ingang van 22 april 2008 met drie maanden te verlengen.
Ook in klagers geval wordt geoordeeld dat een passantentermijn van meer dan drie maanden als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt. Hoewel het de beroepscommissie bekend is dat de plaatsingstermijn voor een inrichting met een bijzondere
landelijke bestemming gemiddeld tenminste een half jaar bedraagt, komt de beroepscommissie mede tot dit oordeel omdat zij van mening is dat de Staat structureel te weinig middelen beschikbaar stelt om de wachttijd van p.i.j.-passanten te bekorten. De
beroepscommissie is van oordeel dat, nu het in casu een jongere betreft met een licht verstandelijke handicap, een passantentermijn van meer dan drie maanden, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk en onbillijk moet worden
genoemd.
Hierbij is meegenomen dat klager zich weliswaar heeft onttrokken (aan behandeling), maar dat er van de zijde van de Staat klaarblijkelijk lange tijd geen stappen zijn ondernomen om hem ten spoedigste te doen ophalen op het aan de Staat bekende adres
alwaar klager verbleef, teneinde zijn p.i.j.-maatregel te effectueren.

De beslissing van de selectiefunctionaris wordt, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk en onbillijk geoordeeld.
Daarom is het beroep gegrond en moet de beslissing van de selectiefunctionaris worden vernietigd.

Nu de rechtsgevolgen van de beslissing van de selectiefunctionaris niet meer ongedaan zijn te maken, zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen.

Zij stelt deze vast op een bedrag van € 350,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als p.i.j.-passant in een opvanginrichting drie maanden heeft geduurd tot 27 juni 2008, de dag waarop plaatsing in een behandelinrichting daadwerkelijk is
verwezenlijkt. Daarbij acht de beroepscommissie het wenselijk dat deze tegemoetkoming geoormerkt wordt en gereserveerd wordt voor bijvoorbeeld bijzondere onkosten als klager zelfstandig zou gaan wonen, voor inrichting van zijn woning, of bijvoorbeeld
voor scholing.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart. het beroep gegrond en vernietigt de beslissing van de selectiefunctionaris.
Zij stelt vast dat klager, ten laste van de Minister van Justitie, een tegemoetkoming toekomt van € 50,=, alsmede een geldelijke geoormerkte, als hiervoor vermeld, tegemoetkoming ten bedrage van € 350,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van
klager
als p.i.j.-passant in een opvanginrichting drie maanden heeft geduurd tot 27 juni 2008, de dag waarop plaatsing in een behandelinrichting is verwezenlijkt.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.A. Flinterman, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, bijgestaan door mr. I. Lispet, secretaris, op 1 december 2008.

secretaris voorzitter

Naar boven