Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/0251/GB, 21 april 2008, beroep
Uitspraakdatum:21-04-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/251/GB

betreft: [klager] datum: 21 april 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 januari 2008 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H.M.S. Cremers, op 28 maart 2008 door een plv. lid van de Raad gehoord. Het hiervan opgemaakte verslag is op 2 april 2008 naar de selectiefunctionaris gestuurd. De selectiefunctionaris is in de gelegenheid
gesteld om daarop te reageren. Van deze gelegenheid heeft de selectiefunctionaris op 8 april 2008 gebruik gemaakt

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van klager als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichting (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
Klager is sedert 21 mei 2007 gedetineerd. Na verblijven in huizen van bewaring in Rotterdam en Dordrecht is klager, na een kort verblijf op de landelijke afzonderingsafdeling Nieuw Vosseveld in Vught, hierna de l.a.a. te Vught, op 29 januari 2008
geplaatst in de EBI.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing hem te plaatsen in de EBI als volgt toegelicht.
In zijn beroepschrift heeft klager aangegeven dat niet kan worden gesteld dat hij extreem vluchtgevaarlijk is. Hij heeft slechts fouten in de beveiliging van inrichtingen aangetoond. In plaats van een beloning voor de bijdrage die klager daarmee heeft
geleverd aan het optimaliseren van de beveiliging in inrichtingen, wordt klager in de EBI geplaatst. Hij benadrukt dat hij bij zijn ontvluchting in 2002 en bij de twee recente pogingen tot ontvluchting geen geweld heeft gebruikt.
Naast het aantonen van gebreken in de beveiliging was klagers streven om te ontvluchten voorts ingegeven door het feit dat hij onschuldig in detentie verblijft. Klager zal geen pogingen tot ontvluchting meer ondernemen wanneer hij wordt overgeplaatst
naar een normaal beveiligde inrichting. Door zijn verblijf in de EBI wordt klager belemmerd in zijn studie omdat hij zijn studieboeken namelijk niet mag invoeren.
Klager geeft tenslotte aan dat het dossier onwaarheden c.q. onjuistheden bevat. Zo lijkt het er op dat hij in 2005 met justitie in aanraking is gekomen. Dat is hij echter niet. Voorts wordt verwezen naar een vals identiteitsbewijs dat bij klager was
aangetroffen. Het betreffende document heeft klager via zijn raadsman ontvangen. De inrichting had hier nooit over mogen beschikken. Er wordt voorts gesproken over ‘attributen’ die bij klager waren aangetroffen, die bedoeld waren om te klimmen. Het
gaat
hier echter om voorwerpen die standaard in een cel beschikbaar zijn.

Tijdens het horen op 28 mei 2008 hebben klager en zijn raadsvrouw overeenkomstig het aan deze beschikking gehechte verslag het woord gevoerd.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de huis van bewaring-unit van de locatie Dordtse Poorten te Dordrecht is aangegeven dat klager in 2002 is ontvlucht uit het huis van bewaring (h.v.b.) De Leuvense Poort te ’s-Hertogenbosch en eerst
in
2005 weer werd aangehouden en ingesloten. In november 2007 heeft hij getracht uit het h.v.b. De Schie te ontvluchten. Op 12 januari 2008 heeft hij opnieuw getracht te ontvluchten, ditmaal uit de h.v.b.-unit van de locatie Dordtse Poorten. Deze laatste
poging werd door tussenkomst van het personeel tijdig beëindigd. Klager had kans gezien over het penitentiaire hekwerk te klimmen en met behulp van een werphaak, die hij had gemaakt van materialen die in zijn cel voorhanden waren, en repen gordijnstof
over een muur te klimmen. De directeur adviseert om klager in de EBI te plaatsen.

3.3. De selectiefunctionaris, die klager op 18 januari 2008 in de l.a.a. te Vught heeft gesproken in het kader van het voorstel tot plaatsing in de EBI, heeft het volgende bericht. De selectiefunctionaris sprak op 20 december 2007 ook al met klager
met het oog op een eventuele plaatsing van klager in de EBI. Dit hing samen met een poging tot ontvluchting in november 2007. Klager is toen niet in de EBI geplaatst, maar in de h.v.b.-unit van de locatie Dordtse Poorten.
Op 12 januari 2008 ondernam klager opnieuw een poging tot ontvluchting. Klager zag een gat in de beveiliging, waarop hij zijn poging deed. Klager meent ten onrechte te zijn gedetineerd en wil zijn verblijf in detentie dan ook zo kort mogelijk houden.
Volgens zijn advocaat kan klager in de strafzaak, wanneer hij schuldig wordt bevonden, hooguit een gevangenisstraf van één jaar krijgen.
De selectiefunctionaris geeft aan opnieuw met een innemende, aardige jongeman te hebben gesproken. De selectiefunctionaris heeft klager voorgehouden dat hij hem ongeschikt vindt voor een regulier h.v.b.-regime. Binnen zeer korte tijd ziet klager kans
hulpmiddelen te regelen en kansen te zien om zich aan zijn detentie te onttrekken. Hoewel klager bij zijn pogingen geen geweld heeft gebruikt, noch hulp van een derde heeft gehad, adviseert de selectiefunctionaris, die klager heeft gehoord, klager
thans
in de EBI te plaatsen.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat de noodzaak tot overplaatsing van klager naar de EBI aan de orde is geweest in de vergadering van de adviescommissie EBI van 24 januari 2008. Een en ander geschiedde aan de hand van een voorstel van de
directeur van de h.v.b.-unit van de locatie Dordtse Poorten. Uit de beschikbare informatie is gebleken dat klager moet worden gekwalificeerd als extreem vluchtgevaarlijk. Zo wist klager op 7 januari 2002 uit het h.v.b. De Leuvense Poort te ontvluchten
waarna hij eerst in 2005 weer kon worden ingesloten. Op 16 november 2007 deed klager een poging tot ontvluchting vanuit het h.v.b De Schie. Personeelsleden verijdelden de poging tot ontvluchting. Op 16 januari 2008 ondernam klager opnieuw een poging
tot
ontvluchting, ditmaal vanuit de h.v.b.-unit van de locatie Dordtse Poorten. Door adequaat ingrijpen van inrichtingspersoneel slaagde de poging niet. De adviescommissie EBI adviseerde, het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, tot
plaatsing van klager in de EBI, waartoe de selectiefunctionaris vervolgens heeft besloten.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling), kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van de Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. Klager, die thans wordt verdacht van betrokkenheid bij een drugstransport, is op 7 januari 2002 ontvlucht vanuit het h.v.b. De Leuvense Poort. Klager heeft op 16 november 2007 een poging tot ontvluchting gedaan vanuit het h.v.b. De Schie.
Hierop is klager in december 2007 besproken in de adviescommissie EBI. Dit heeft niet geleid tot een plaatsing van klager in de EBI. Op 12 januari 2008 heeft klager opnieuw getracht zich aan zijn detentie te onttrekken, ditmaal vanuit de h.v.b.-unit
van
de locatie Dordtse Poorten.

In artikel 6 onder a. van de Regeling worden twee criteria genoemd waaraan moet worden voldaan om een plaatsing in de EBI te rechtvaardigen.
De beroepscommissie komt, de in de vorige alinea genoemde omstandigheden tezamen en in onderling verband beziende, tot het oordeel dat in redelijkheid kon worden geconcludeerd dat klager een extreem vluchtrisico vormt. Daarmee en ook overigens is
echter
niet komen vast te staan dat klager tevens een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten vormt. Het enkele feit dat hij thans wordt verdacht van betrokkenheid bij een drugstransport is daarvoor
onvoldoende. Dit leidt tot de conclusie dat in klagers geval maar aan één van de twee criteria als bedoeld in artikel 6 onder a van de Regeling wordt voldaan.
Waar in de gegeven omstandigheden van het geval evenmin kan worden gezegd dat klager bij onvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, voldoet klager evenmin aan het criterium dat in artikel 6 onder b van de Regeling wordt gesteld.
De beslissing om klager in de EBI te plaatsen kan, gelet op de daarvoor gegeven onderbouwing, dan ook niet in stand blijven.
Tegen de achtergrond van het vorenstaande zal klagers beroep gegrond worden verklaard, zal de beslissing van de selectiefunctionaris worden vernietigd en zal de selectiefunctionaris worden opgedragen binnen drie weken een nieuwe beslissing te nemen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van drie weken na ontvangst daarvan.

Zij zal in een afzonderlijke beslissing bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 21 april 2008

secretaris voorzitter

Naar boven