Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/3335/GB, 20 maart 2008, beroep
Uitspraakdatum:20-03-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/3335/GB

betreft: [klager] datum: 20 maart 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 26 november 2007 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is op 22 februari 2008 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als afgestrafte in de extra beveiligde inrichting (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
Klager is sedert 8 november 1999 gedetineerd. Op 12 december 2001 is hij ontvlucht. Op 12 mei 2007 is hij weer aangehouden en geplaatst op de landelijke afzonderingsafdeling (l.a.a.) Nieuw Vosseveld te Vught. Vanuit de l.a.a. is hij op 1 juni 2007 in
de
EBI geplaatst.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen toegelicht zoals is weergegeven in het verslag van horen dat is gehecht aan deze uitspraak en waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast geldt.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI staat het volgende. Klager verblijft sedert zijn plaatsing bijna zes maanden in de EBI en dient derhalve ter beoordeling van zijn EBI-status en verblijf getoetst te worden door de Selectie
Advies Commissie EBI. Van klager is bekend dat hij op 12 december 2001 is ontsnapt uit de p.i. De Schie. Deze ontvluchting kende bijzonder veel media-aandacht. Reden daarvoor was onder andere gelegen in de delicten waarvoor klager was veroordeeld. De
gewelddadige overvallen op verscheidene grenswisselkantoren in Nederland hadden eveneens grote media-aandacht. De aanhouding destijds in 1999 ging gepaard met een vuurgevecht in het openbaar waar zeker tientallen keren gericht op de politie werd
geschoten. Na de ontvluchting was Justitie er veel aan gelegen deze vlucht- en vuurwapengevaarlijke gedetineerde snel aan te houden. Ondanks zeer intensieve inzet van politiepersoneel en de inzet van verscheidene bijzondere opsporingsmiddelen wist
klager jarenlang uit handen van Justitie te blijven. In september 2006 was de politie dicht bij de aanhouding van klager, echter ook nu wist hij te ontkomen. Wel werden explosieven, wapens en extreem rechtse literatuur aangetroffen, die de politie
direct kon koppelen aan klager. Op basis van eveneens daarbij aangetroffen foto’s van de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging van het KLPD en de Gouden Koets werd de aanhoudingsprioriteit nog verder verhoogd. Op 12 mei 2007 werd klager door
omstanders aangehouden bij een winkeldiefstal. Hierbij maakte klager gebruik van een pepperspray die hij bij verscheidene mensen in het gelaat heeft gespoten. Het vorenstaande in combinatie met de samenvatting van het GRIP-rapport maakt duidelijk dat
klager makkelijk de beschikking kan hebben over wapens en explosieven en ook niet zal schromen deze te gebruiken. Tevens heeft klager laten zien vluchtgevaarlijk te zijn en ondanks allerlei opsporingsmiddelen uit handen van Justitie te kunnen blijven.
De einddatum van klager is gelegen op 18 juni 2015. Alles overziend is de directeur van mening dat Justitie geen enkel risico meer mag nemen met deze gedetineerde, die veel te verliezen heeft. Een eventuele nieuwe ontvluchting zou leiden tot een
ernstig
geschokte rechtsorde alsmede grote maatschappelijke onrust. Daar klager nog maar zeer recent in de EBI is geplaatst in combinatie met de zwaarwegende inhoud van eerdergenoemde argumenten, adviseert de directeur klagers EBI-status te verlengen en
daarmee
ook zijn verblijf in de EBI.

3.3. De selectiefunctionaris die klager op 12 november 2007 in de EBI heeft gesproken in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI heeft het volgende bericht.
De selectiefunctionaris treft een vrij relaxte man die in het gesprek in alle toonaarden ontkent voorbereidingen te hebben getroffen voor het plegen van een ontvluchting. Klager vindt het belachelijk dat hij in de EBI is geplaatst alsmede dat
voorgesteld wordt om de EBI-status met zes maanden te verlengen. De selectiefunctionaris heeft de indruk dat klager berekenend te werk gaat en dat hij in alles, ook in het gesprek, duidelijke voorbereidingen heeft getroffen. Klager geeft geen antwoord
op vele vragen van de selectiefunctionaris. Alleen als het klager zelf uitkomt en denkt dat hij er voordeel bij kan hebben, is hij bereid om antwoord te geven. Klager geeft de selectiefunctionaris de indruk van een sluwe vos, die zeker zijn streken
niet
is kwijtgeraakt in het afgelopen half jaar tijdens zijn verblijf in de EBI. Resumerend komt de selectiefunctionaris tot de conclusie dat klager een geheide EBI-gedetineerde is. Hij heeft zijn ontvluchting goed voorbereid en vermoedelijk hulp van
buitenaf gehad. Klager wenst hierover niets te zeggen. Hij was al snel niet meer traceerbaar en is een lange periode ontvlucht geweest, waarin hij tevens weer onderwerp in enkele onderzoeken is geworden. Bovendien is klager vuurwapengevaarlijk gebleken
en droeg hij bij zijn aanhouding in 1999 kogelwerende kleding waaruit blijkt dat hij wel degelijk voorbereidingen treft met betrekking tot een eventuele confrontatie met de politie. Het in bezit hebben van pepperspray bij zijn laatste aanhouding geeft
ook aan, dat hij zich heeft voorbereid op enige confrontatie met politie of burgers. Klager heeft een zeer lange gevangenisstraf opgelegd gekregen en de maatschappelijke onrust bij een eventuele nieuwe ontvluchting zal zeer groot zijn. Gezien het
vorenstaande wordt in overweging gegeven klagers EBI-status met zes maanden te verlengen.

3.4. De selectiefunctionaris heeft het volgende bericht. Allereerst wordt verwezen naar de inhoud van de stukken die leidden tot de ongegrondverklaring op 14 augustus 2007 van het beroep van klager tegen de beslissing van 1 juni 2007. Aanvullend
wordt het volgende bericht. In de periode van 1 juni 2007 tot 12 november 2007 is opgevallen dat klager tijdens luchtmomenten dicht langs de bewaarderswacht liep, waarbij hij alles goed in de gaten leek te houden. Bovendien testte klager bij herhaling
personeel uit waar het de in de EBI geldende veiligheidsmaatregelen betreft. Op de opmerking van een mannelijke bezoeker van klager die vaststelde dat “betrokkene het hier wel kan vergeten om weg te komen” antwoordde klager “sommige mensen geven het
hier op, ik val daar niet onder”. Bij deze uitspraak had klager een brede grijns op zijn gezicht. Waar het betreft de aanhouding van klager door de politie in 1999, waarbij hij gericht schoot op politiepersoneel, gaf hij zeer recent aan het dragen van
kogelwerende kleding en het in bezit hebben van een vuurwapen heel normaal te vinden. Klager is inmiddels veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien jaar wegens het plegen van zeer ernstige gewelddadige delicten die hebben geleid tot
maatschappelijke onrust en tot een ernstig geschokte rechtsorde. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat klager zal worden geconfronteerd met vervolgvonnissen. Er is sprake geweest van uitvoerige aandacht in de media, niet alleen waar het de door klager
gepleegde delicten betreft doch ook zijn eerdergenoemde ontvluchting. Klager heeft aangetoond in staat te zijn ook organisatorisch invulling te kunnen geven aan ontvluchtingsvoornemens met hulp van derden, terwijl hij niet schroomt om buitengewoon grof
geweld te gebruiken indien hij dit noodzakelijk acht. Uit het vorenstaande blijkt dat bij een eventuele ontvluchting van klager sprake zou kunnen zijn van geweld, zeker indien dit van doorslaggevende betekenis zou kunnen zijn voor het welslagen van een
poging tot ontvluchting. Daarbij is niet uit te sluiten dat sprake zou kunnen zijn van hulp van derden. In geval van ontvluchting van klager zou sprake zijn van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, van maatschappelijke onrust en van een zeer
ernstig geschokte rechtsorde, ook en niet in de laatste plaats gelet op de ernstige delicten waarvan klager wordt verdacht gedurende de periode waarin hij ontvlucht is geweest. Gelet hierop adviseerde de Adviescommissie EBI de selectiefunctionaris
klager te handhaven in de gevangenis van de EBI. De selectiefunctionaris besloot daartoe bij beslissing van 26 november 2007.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie constateert dat sedert klagers plaatsing in de EBI, nauwelijks nieuwe gegevens zijn toegevoegd, anders dan gedragsrapportage gedurende zijn verblijf in de EBI de laatste zes maanden. Het feit van zijn ontvluchting in
december
2001 tot zijn aanhouding in mei 2007, de inhoud van de GRIP-rapportage van 23 mei 2007 in combinatie met de ernst van de feiten waarvoor klager is veroordeeld tot een lange gevangenisstraf en de nodige media-aandacht die zijn strafzaak en de
ontvluchting hebben gekregen, vormen overigens voldoende grond voor de conclusie dat klager nog steeds een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten vormt. Ook acht de
beroepscommissie nog steeds aannemelijk dat klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt. De beroepscommissie concludeert dan ook dat klager nog steeds in beide categorieën valt als genoemd onder 4.2. De beslissing klagers
verblijf in de EBI te verlengen kan dan ook, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie merkt nog op dat de, herhaaldelijk, gemaakte opmerkingen van klager omtrent
feitelijke onjuistheden in de stukken aandacht verdienen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Jousma, secretaris, op 20 maart 2008

secretaris voorzitter

Naar boven