Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/2024/TA, 27 november 2007, beroep
Uitspraakdatum:27-11-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/2024/TA

betreft: [klager] datum: 27 november 2007

De beroepscommissie als bedoeld in art. 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 juli 2007 van de alleensprekende beklagrechter bij de Oostvaarderskliniek, locatie Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. N.A. Heidanus om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het niet schadeloos stellen van klager voor de vermissing van onder andere erfstukken van zijn familie.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De inrichting heeft medio 2003 zijn complete celinventaris bij het grofvuil gezet. Hij is wel schadeloos gesteld voor het kwijtraken van zijn bureau,
bureaustoel en een ladekastje met inhoud. Hij is echter niet schadeloos gesteld voor het zoekraken van zijn toenmalige delictscenario, een video-opname van zijn delictpresentatie, kopieën van zijn resocialisatietraject en de “goedkeuringspapieren uit
Den Haag”, alsmede de originele grafuren van de “adeldiploma’s uit 1445 en 155”. Deze familiestukken had hij in drie verschillende plastic mappen aan zijn prikbord gehangen en heeft hij in beklag teruggevorderd. Omdat klager geen waarde kon opgeven van
de erfstukken van zijn familie, heeft hij de inrichting en de beklagcommissie voorgelegd dat hij eerst een taxatie wilde laten maken om een bedrag ter schadeloosstelling te kunnen voorstellen. De beklagcommissie heeft hem toen voorgehouden dat de
beklagcommissie van de Dr. S. van Mesdagkliniek het beklag na zijn overplaatsing naar die kliniek zou overnemen. Klager is van advocaat veranderd en zijn huidige advocaat heeft hem aangeraden nogmaals beklag te doen. Klager wil zijn beroep graag
mondeling nader toelichten.
Namens klager is daaraan het volgende toegevoegd. Klager heeft niet opnieuw geklaagd over een reeds afgedane klacht. Tijdens de zitting bij de beklagcommisie op een eendere klacht is discussie ontstaan over een aantal stukken, zoals de originele
gravuren van de adeldiploma’s die klager in verschillende doorzichtige plastic mapjes had opgehangen en die bij een overplaatsing zijn zoekgeraakt. Omdat klager voor deze
- voor hem zeer waardevolle- goederen geen exacte waardebepaling kon geven, is dit onderdeel specifiek tijdens de beklagzitting afgesplitst, zodat klager taxateurs kon gaan inschakelen. Volgens klager is er ter zitting zelfs afgesproken of aangegeven
dat hij terzake van dit onderdeel van de klacht een nieuwe schadeloosstelling bij de beklagcommissie kon gaan verzoeken, nadat de waarde concreet was bepaald.
Klager heeft inmiddels diverse taxateurs en antiquairs verzocht in deze een taxatierapport op te stellen, maar niemand is daartoe bereid of in staat op basis van enkel fotokopieën. Klager kan derhalve geen reële indicatie van de waarde van de
zoekgeraakte goederen geven.
Klager wenst dat wordt vastgesteld dat hij voor een aantal vermiste goederen nimmer schadeloos is gesteld en dat de inrichting daarvoor verantwoordelijk en aansprakelijk is te houden. Vervolgens kan hij via de directeur of de civiele rechter zijn
schade
gaan verhalen.

Het hoofd van de inrichting heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich op grond van de stukken voldoende voorgelicht en zal het beroep om die reden schriftelijk afdoen.

Vast staat dat de beklagrechter op basis van de stukken uitspraak heeft gedaan op het klaagschrift van 5 juli 2007 met het onderwerp “mijn beklagen FU2004/26”. Klager geeft daarin aan dat hij de inrichting en de beklagcommissie eerder heeft aangegeven
dat hij geen bedrag kon geven voor de inhoud van zijn ladekastje, met name voor de erfstukken van zijn familie; dat hij de inrichting en de beklagcommissie heeft toegezegd te zullen proberen een taxatierapport van experts te krijgen om de reële waarde
van zijn erfstukken te kunnen claimen, maar dat hem dat niet is gelukt; dat hij bij schrijven van 24 februari 2004 een schadeclaim bij de inrichting heeft neergelegd voor de totale inhoud van de door de inrichting weggegooide spullen uit zijn
ladekastje; dat hij bij schrijven van 10 november 2003 nogmaals kenbaar heeft gemaakt dat hij toen niet goed wist welk bedrag hij moest claimen voor de weggegooide erfstukken van zijn familie; dat hij de beklagcommissie telefonisch op de hoogte heeft
gesteld van het feit dat hij bezig was om een taxatierapport te verkrijgen, waarop hem is geantwoord dat de beklagzaak na zijn overplaatsing naar de Van Mesdagkliniek door de aan die kliniek verbonden beklagcommissie zou worden afgehandeld.

De beroepscommissie heeft eerder een tweetal beroepen van klager met betrekking tot zoekgeraakte goederen behandeld.
Ten eerste het beroep 05/211/TA betreffende klagers klacht inzake vermissing van goederen (software, cd’s, een beddensprei en twee stopcontactdozen met verlengsnoer) na klagers overplaatsing naar de Van Mesdagkliniek (klachtnr. FU 2004/16). Bij
uitspraak van 9 mei 2005 is dit beroep gegrond verklaard. Hierop wordt hier niet verder ingegaan, omdat de klacht en het beroep geen betrekking hadden op de door klager vermiste erfstukken van zijn familie.
Ten tweede het beroep 05/515/TA betreffende klagers klacht inzake de te lage schadevergoeding in verband met de verdwijning van klagers ladekastje met inhoud (klachtnr. FU 2004/26.). Dit is de uitspraak waarop de beklagrechter in de onderhavige zaak
heeft gewezen. In die procedure waren de vermiste erfstukken van klagers familie wel aan de orde. Klager heeft bij schrijven van 10 november 2003 aangegeven dat hij vergoeding wenst voor het verdwijnen van het ladekastje met daarin onder meer het
origineel ontwerp uit 1545 en het originele diploma van zijn familiewapen uit 1555. De beklagcommissie bij de Van Mesdagkliniek heeft klager op 5 oktober 2004 rogatoir gehoord, waarbij klager - voor zover hier van belang - heeft aangegeven dat het
ladekastje is vergoed, maar niet de inhoud daarvan, waaronder het het ontwerp van het familiewapen uit 1440 en een originele steendruk/gravure uit 1550 van het familiewapen.
De beklagrechter heeft in die procedure bij uitspraak van 28 februari 2005 geoordeeld dat klager eerder met klacht FU 2003/123 had geklaagd over de verdwijning van – onder meer – een ladekastje met inhoud en dat op de vergadering van de commissie van
toezicht in januari 2004 is meegedeeld dat klager heeft ingestemd met een zeker bedrag ter vergoeding van de verdwenen eigendommen en dat de commissie van toezicht de klacht daarop heeft afgeboekt.
Voorts heeft de beklagrechter in die procedure overwogen dat – mede gelet op de bereikte overeenstemming over de hoogte van de vergoeding - klager in zijn klacht over dat bedrag niet kan worden ontvangen.
De beroepscommissie heeft in die procedure bij uitspraak van 29 juni 2005 overwogen dat klager wel in zijn klacht kan worden ontvangen, maar heeft het beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft zij onder meer overwogen dat onvoldoende duidelijk is
geworden welke eigendommen van klager zich in het ladekastje bevonden en wat daarvan de waarde was, dat klager zelf in eerste instantie een waarde van € 435,= heeft opgegeven voor het ladekastje met inhoud en dat dit bedrag door de inrichting volledig
is vergoed, alsmede dat voor wat betreft een nadere vordering tot schadevergoeding de rechtsgang bij de civiele rechter openstaat.

Hetgeen in het huidige beroep is aangevoerd kan - in het licht van het vorenstaande, in onderling verband bezien - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve
ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart. het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. G.A.M. Mensing en mr. A.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 27 november 2007

secretaris voorzitter

Naar boven