Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1471/TB, 18 november 2004, beroep
Uitspraakdatum:18-11-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1471/TB

betreft: [klager] datum: 18 november 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Jaarsma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 5 juli 2004 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 oktober 2004, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn bovengenoemde raadsman, en namens de Minister [...]. Hiervan is het aangehechte verslag
opgemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek om een observatieplaatsing als bedoeld in artikel 13 Bvt afgewezen.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 26 oktober 1998 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege.
Na een verblijf in Veldzicht te Balkbrug en de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen, is klager op 17 december 2001 geplaatst in de Prof. mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen (hierna: de Pompekliniek).
Op 13 april 2004 heeft klager zich tijdens begeleid verlof aan de behandeling onttrokken. Klager heeft zich op 24 april 2004 weer in de Pompekliniek gemeld, waarna hij op 3 mei 2004 als passant, in afwachting van heropname in de Pompekliniek, is
geplaatst in het huis van bewaring te Grave.
Op 5 oktober 2004 is klager weer opgenomen in de Pompekliniek.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager verzoekt om een observatieplaatsing in het Pieter Baan Centrum (PBC) of een forensisch psychiatrische kliniek (f.p.k.) ten behoeve van onderzoek naar de oorzaak van in de Prof.mr. W.P.J. Pompekliniek gerezen problemen, klagers gedrag tijdens
zijn
ongeoorloofde afwezigheid en de mogelijkheid van herselectie. Klager is weggelopen tijdens begeleid verlof uit frustratie over de behandeling. Hij heeft in de periode van ongeoorloofde afwezigheid geen delicten gepleegd en heeft zich na twaalf dagen
weer bij de Pompekliniek gemeld. Hoewel weglopen geen strafbaar feit is, is hij daarvoor onmenselijk zwaar gestraft. Hij is bij terugkomst in de kliniek in de isoleercel gedumpt en daarna in een huis van bewaring, zonder dat iemand naar zijn verhaal
heeft willen luisteren en zonder dat hij enige begeleiding heeft gekregen. Klager vindt dat in dit opzicht artikel 7 EVRM is geschonden.
Klager is het zat na zes jaar tbs met pesterijen. Hij is door medebewoners gedurende 24 uur per dag, zeven dagen in de week, gepest, en ook geschopt en geslagen, hetgeen door tbs-klinieken wordt onderschat. Zijn verloven gingen steeds minder vaak door,
mede door het feit dat hij een nieuwe behandelcoördinator had gekregen.
Klager verblijft weer in de Pompekliniek. Daar wordt het leven zeer zwaar voor hem. Twee jaar geleden is hij in die kliniek verkracht door een personeelslid. Hij heeft onlangs aangifte daarvan gedaan bij de politie, omdat men er in de kliniek niet van
wilde horen. Klager loopt momenteel op zijn tenen. Het bedoelde personeelslid werkt op een afdeling naast de afdeling van klager, maar klager merkt bij het personeel op zijn afdeling agressie jegens klager. Er wordt over hem geroddeld, ook naar
patiënten toe.
Klager meent dat hij geen enkel gevaar meer voor de maatschappij oplevert, mede vanwege zijn slechte gezondheid. De kliniek wil volgend jaar bij de komende verlenging van zijn tbs aanvoeren dat hij geplaatst moet worden op een longstay afdeling. Klager
kan dat niet aanvaarden. Op een longstay afdeling heeft zijn leven geen zin meer.
Klager wil dat nog één keer door deskundigen wordt bekeken hoe het allemaal tot op heden met hem is gegaan en of er nog wat mogelijk is.
Het is heel opmerkelijk dat de Minister van mening is dat een observatieplaatsing geen meerwaarde heeft. Het uitbrengen van contra-expertise door de arts Kemperman is namelijk een doorbraak geweest in de behandeling en resocialisatie van klager.
Klagers
problematiek is heel duidelijk, het gaat er om dat gekeken wordt of er een aanvaardbare weg naar buiten is voor klager. Klager heeft derhalve wel degelijk belang bij een observatieplaatsing en -onderzoek. Een in het kader van de longstayprocedure uit
te
brengen advies van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is een advies op basis van de stukken en kan niet als contra-expertise worden opgevat. Het is van belang dat ook de reden en het verloop van klagers ongeoorloofde afwezigheid worden
onderzocht. Klager kon goed overweg met behandelcoördinator [...] en had daar in zijn behandeling baat bij. Nadat hij een andere behandelcoördinator kreeg, zakte zijn behandeling weer in. De wisseling van behandelcoördinatoren is een groot probleem in
de tbs-klinieken. Dit kan in de observatierapportage beter naar voren komen dan in rapportage van een psychiater op basis van de stukken.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De Minister heeft bij brief van 5 juli 2004 dit verzoek afgewezen en klager bericht dat hij dat eerst moest bespreken met zijn behandelaren. Artikel 13 Bvt biedt de Minister de mogelijkheid om een verpleegde ambtshalve dan wel op verzoek van het hoofd
van de inrichting tijdelijk ter observatie te plaatsen in het PBC of een f.p.k. Een dergelijke plaatsing kan tot doel hebben een onderzoek naar de gerezen problemen in de kliniek of herselectie of inzicht in een periode van ongeoorloofde afwezigheid.
Primair is het doel van observatie een onderzoek ten behoeve van een doelmatig verloop van de verpleging. Het gaat om een hele dure plaatsing, waar wachtlijsten voor zijn. Er moet derhalve een duidelijk belang voor die plaatsing zijn.
Voor de Minister heeft een dergelijke plaatsing van klager geen meerwaarde. Klager heeft een lange tbs-geschiedenis. Het PBC heeft aandacht besteed aan milieurapportage. De periode van klagers ongeoorloofde afwezigheid acht de Pompekliniek niet
relevant, omdat een ieder het er over eens is dat er in die periode niets is misgegaan. Voorts zijn over klager inmiddels vele adviezen gegeven, waaronder de 6-jaarsverlengings-rapportage. Deze rapportage geeft een duidelijk verloop van klagers
behandeling en geeft voorts aan dat verschillende tbs-klinieken hebben gemeld in behandelingsopzicht niets meer met klager te kunnen. Duidelijk wordt ook aangegeven dat het recidiverisico hoog is. Ook in de op 15 september 2003 door een psychiater
uitgebrachte pro justitia rapportage wordt aangegeven dat het rediciverisico groot is. Klager is bang dat hij op een longstay afdeling zal worden geplaatst. De Minister vraagt altijd de LAP om advies over het al dan niet in aanmerking komen voor een
longstayplaatsing, nadat de tbs-inrichting van verblijf om een longstayplaatsing heeft verzocht. De Minister heeft begrepen dat de Pompekliniek wel bezig is met een longstay-aanvraag voor klager, maar heeft een dergelijke aanvraag thans nog niet
ontvangen. De LAP bekijkt of de verpleging goed gaat. Een LAP-advies is een multi-disciplinair advies, dat ook als contra-expertise beschouwd kan worden.
Het beroep zal derhalve ongegrond zijn.

4. De beoordeling
Klagers beroep is gericht tegen de fictieve weigering van de Minister om te beslissen op zijn verzoek tot een observatieplaatsing als bedoeld in artikel 13 Bvt. Hangende het beroep heeft de Minister bij beslissing d.d. 5 juli 2004 dit verzoek alsnog
afgewezen. Het beroep wordt derhalve geacht te zijn gericht tegen deze beslissing.

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dient de beslissing van de Minister tot afwijzing van een verzoek van een verpleegde tot een observatieplaatsing als bedoeld in artikel 13 Bvt gelijk gesteld te worden met een weigering om te
beslissen op een dergelijk verzoek, en is deze beslissing als zodanig vatbaar voor beroep op grond van het bepaalde in artikel 69, eerste lid onder a, juncto artikel 13 Bvt (zie uitspraak 00/657/TB d.d. 20 november 2002).

Bij de beslissing tot afwijzing van een verzoek om een observatieplaatsing, dient de Minister op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

De Minister heeft klagers verzoek afgewezen, omdat hij, mede gelet op het doel en de kosten van een dergelijke plaatsing en de reeds over klagers behandeling en delictgevaar uitgebrachte adviezen, geen meerwaarde ziet van een observatieplaatsing.
Zodra de Pompekliniek klager aanmeldt voor een longstayplaatsing, zal de Minister de LAP om advies vragen, welk advies volgens de Minister als een contra-expertise kan worden opgevat.

De beslissing om klagers verzoek om een observatieplaatsing af te wijzen is naar het oordeel van de beroepscommissie in het onderhavige geval in strijd met de wet en moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, tevens als onredelijk en
onbillijk worden aangemerkt.
Weliswaar zijn vele adviezen over klagers behandeling gegeven, laatstelijk de 6-jaarsverlengingsrapportage van 15 september 2003 en 2 oktober 2003, maar deze zien alle op de behandeling zoals deze tot dan toe plaatshad. Daaruit blijkt dat naar
aanleiding van op verzoek van klager uitgebrachte contra-expertise in 2003 een wijziging in de vastgelopen behandeling heeft plaatsgevonden, waarbij de focus niet meer ligt op het bespreken en bewerken van klagers pedofiele geaardheid, maar het middels
begeleid verlof aftasten van de toelaatbare risico’s en grenzen van de veiligheid. Nadat klager zich op 13 april 2004 tijdens begeleid verlof aan de behandeling had onttrokken en op 24 april 2004 was teruggekeerd in de Pompekliniek, is hij in de
isoleercel en vervolgens als passant in een huis van bewaring geplaatst, in afwachting van het vrijkomen van een plaats voor klager in de Pompekliniek, omdat tijdens klagers ongeoorloofde afwezigheid een andere ter beschikking gestelde op zijn plek in
de Pompekliniek was opgenomen. Klager heeft gesteld dat de Pompekliniek hem niet heeft willen horen over de reden van zijn ongeoorloofde afwezigheid. Hetgeen klager heeft aangevoerd over de pesterijen jegens hem in de kliniek, zijn verkrachting door
een
personeelslid, de wisseling van behandelcoördinatoren en de invloed daarvan op zijn behandeling, zijn zonder incidenten verlopen ongeoorloofde afwezigheid, de door hem gevoelde agressie van het afdelingspersoneel sinds zijn terugkomst in de
Pompekliniek
vanwege de door hem gedane aangifte van verkrachting door een personeelslid en het voornemen van de Pompekliniek om te adviseren tot een longstayplaatsing van klager, rechtvaardigt in onderlinge samenhang en verband bezien, in het kader van de
zorgvuldigheid, een grondige, onafhankelijke, klinische observatie van klager ten aanzien van de behandelmogelijkheden van klager in de Pompekliniek, of elders.
Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.

Nu de bestreden beslissing op materiële grond dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid, onder a van de Bvt in verbinding met artikel 69, vijfde lid van de Bvt de Minister opdragen
uitspraak binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.

De beroepcommissie ziet geen termen voor het toekennen van een tegemoetkoming.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart. het beroep gegrond op materiële grond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
Zij acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegmoetkoming.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, drs. B. van Dekken en prof. mr. C. Kelk, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 18 november 2004

secretaris voorzitter

Naar boven