nummer: 08/1631/TB
betreft: [klager] datum: 13 november 2008
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.W. Knoester, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 26 juni 2008 van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 16 oktober 2008, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. K.J. Kerdel, en namens de Staatssecretaris, [...], juridisch medewerker.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing van een longstayafdeling naar een behandelafdeling en klagers verzoek tot tijdelijke overplaatsing naar het Pieter Baan Centrum (PBC) om te doen onderzoeken of een resocialisatietraject kan
worden gestart, afgewezen.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 9 december 1986 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is bij beslissing van 28 april 1988 geplaatst in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht. Vervolgens is
klager bij beslissing van 21 augustus 1992 overgeplaatst naar het forensisch psychiatrisch centrum Veldzicht te Balkbrug (hierna: Veldzicht). Bij beslissing van 11 februari 2000 heeft de Minister van Justitie beslist om klager in de longstayvoorziening
van Veldzicht te plaatsen.
Bij brieven van 22 januari 2008 en 11 juni 2008 heeft mr. J.A.W. Knoester verzocht om klager over te plaatsen naar een behandelafdeling. Bij brief van 26 juni 2008 heeft de Staatssecretaris het verzoek afgewezen.
3. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat klager al ruim twintig jaar in de tbs verblijft, waarvan ongeveer acht jaar in een longstayvoorziening. Hij heeft tijdens de behandeling wel degelijk een ontwikkeling doorgemaakt. Uit het meest recente
verlengingsadvies van 9 oktober 2007 komt naar voren dat ook het hoofd van de inrichting van mening is dat het laatste jaar enige ontwikkeling van klager heeft plaatsgevonden. Dat er sprake is van meer zelfinzicht en dat hij minder impulsief is. Zijn
persoonlijkheidsproblematiek is hanteerbaar. Een aanvraag voor begeleid verlof is goedgekeurd. Het contact met sociotherapeuten en andere therapeuten is goed. Hij heeft een redelijk stabiel jaar achter de rug. Klager heeft zichzelf beter onder
controle.
Er zijn hem geen ordemaatregelen/sancties opgelegd. Hij wil heel graag behandeld worden. Op grond van het longstay beleidskader dient periodiek een advies door de LAP plaats te vinden, waarbij telkens de longstayindicatie en de noodzaak van het
voortduren van het verblijf in een longstayvoorziening getoetst zal worden. Dit is niet geschied. Er zijn thans voldoende aanwijzingen voor een hernieuwde behandeling. Subsidiair wordt verzocht om hem voor onderzoek te plaatsen in het PBC. Verwezen
wordt naar 04/1471/TB d.d. 18 november 2004.
Hetgeen door de behandelaar wordt aangevoerd, klopt deels niet. Klager mocht, toen hij in het HAT-huisje verbleef, zelf koken maar had geen verlof en kon om die reden niet zelf boodschappen doen. Klager moest aan zijn buurman vragen of hij boodschappen
voor hem kon meenemen. Morgen gaat klager voor het eerst met begeleid verlof naar buiten.
Namens de Staatssecretaris is ter zitting een schriftelijke toelichting van klagers behandelaar aan de beroepscommissie overgelegd en de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Vooral na klagers terugplaatsing vanuit zijn zelfstandige woonunit
(HAT-huisje) naar de inrichting is een positieve ontwikkeling waargenomen. De laatste maanden, die klager in het HAT-huisje heeft doorgebracht, was er sprake van zelfvervuiling en -verwaarlozing. Stemmingswisselingen, somberheid en impulsiviteit namen
toe. Klager gebruikte met enige regelmaat drugs, hetgeen geleid heeft tot aanvaringen met zijn buurman. De positieve wending na de terugplaatsing lijkt vooral samen te hangen met een verblijf in een gestructureerde vertrouwde omgeving, waardoor hij
stabieler en daarmee positiever functioneert. In de longstayvoorziening heeft hij zijn driftbuien beter onder controle, is hij rustiger en vertoont hij minder ongewenst gedrag. Eerdere behandelinterventies hebben niet het gewenste effect gehad, hetgeen
reden is geweest om hem in de longstayvoorziening te plaatsen. Psychotherapie is voortijdig beëindigd omdat de druk op hem te groot werd. Dit gold ook voor de agressieregulatietraining. Het recidivegevaar is onverminderd aanwezig. Er is geen
onduidelijkheid omtrent classificatie en diagnostiek van klager. Ook niet ten aanzien van de mogelijkheden voor een resocialisatietraject. Geen indicatie wordt gezien voor observatie in het PBC. Als er in de longstayvoorziening weer kansen worden
gezien
voor behandeling dan gaat de inrichting daarmee aan de slag. Klager zal dan wel moeten laten zien dat hij gemotiveerd is om terug te keren naar behandeling en dat hij voor een langere periode kan werken aan de gestelde doelen. In het verleden en heden
verlopen de contacten met klager wisselvallig en blijkt klager therapeutische contacten niet voor langere periode vol te kunnen houden.
Momenteel vindt nog geen periodieke herbeoordeling van de longstaystatus plaats. De beleidsontwikkeling is er wel op gericht om dit in de toekomst te realiseren.
4. De beoordeling
Uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie, onder meer 00/657/TB van 20 november 2000, volgt dat een afwijzing van het verzoek om overplaatsing van een ter beschikking gestelde een voor beroep vatbare beslissing betreft. Daarbij dient de
Staatssecretaris een verzoek van een ter beschikking gestelde tot overplaatsing in behandeling te nemen en dient de inrichting van verblijf om inlichtingen te vragen voordat zij op het overplaatsingsverzoek een beslissing neemt.
De beroepscommissie stelt voorop dat voor wat betreft de in het longstay beleidskader van augustus 2005 aangekondigde periodieke toets van de longstaystatus door de LAP hier niet zonder meer een recht op een periodieke toetsing aan kan worden ontleend.
Zo is er ook nog niets bekend over de frequentie waarmee de LAP deze toetsing zal gaan doen. Dit beleid is nog in ontwikkeling.
Uit de reactie van de Staatssecretaris volgt dat er inlichtingen zijn ingewonnen bij klagers behandelaars in Veldzicht. Uit die inlichtingen, waaronder de schriftelijke toelichting van klagers behandelaar(s) die ter zitting aan de beroepscommissie is
overgelegd, volgt dat klager (thans) niet geschikt is voor terugplaatsing naar een behandelafdeling. Weliswaar heeft de laatste tijd een positieve ontwikkeling plaatsgevonden, maar dit is geschied nadat klager is teruggeplaatst vanuit zijn zelfstandige
HAT-woning naar de inrichting. Tijdens zijn verblijf in de HAT-woning heeft klager drugs gebruikt, had hij ruzie met zijn buurman en was er sprake van zelfvervuiling en -verwaarlozing. Er was sprake van een toename van stemmingswisselingen, somberheid
en impulsiviteit. Klager lijkt baat te hebben bij de structuur van de longstayvoorziening en functioneert daar stabieler en positiever. Eerdere behandelinterventies hebben niet tot vermindering van het recidiverisico geleid. Er is geen onduidelijkheid
omtrent classificatie en diagnostiek van klager of mogelijk resocialisatietraject. Geen indicatie wordt gezien voor observatie in het PBC.
Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat een voortgezet verblijf van klager in de longstayvoorziening, waar zijn behandelmogelijkheden (nog) steeds worden onderzocht, niet langer in de rede
ligt.
Voorts is er geen reden gebleken om klager voor onderzoek en observatie over te plaatsen naar het PBC.
De beslissing tot afwijzing van klagers verzoek tot overplaatsing is niet in strijd met het recht en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart. het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, drs. J.R. van Veldhuizen en mr. H.E.G. Peters, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 13 november 2008
secretaris voorzitter