Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/1363/GB, 31 augustus 2007, beroep
Uitspraakdatum:31-08-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/1363/GB

betreft: [klager] datum: 31 augustus 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 14 mei 2007 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, op 10 juli 2007 door een lid van de Raad gehoord. Van dat horen is verslag opgemaakt, welk verslag aan de selectiefunctionaris is gezonden. De selectiefunctionaris heeft naar aanleiding
van dat verslag op 19 juli 2007 een nadere schriftelijke reactie gegeven, welke ter kennisneming is gezonden aan klager en zijn raadsman.
De raadsman van klager heeft op 13 juli 2007 een nadere schriftelijke toelichting aan de beroepscommissie doen toekomen. Die toelichting is ter kennisneming aan de selectiefunctionaris gezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichting (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
Klager is sedert 30 januari 2006 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) Nieuw Vosseveld te Vught. Na een verblijf in de Landelijke afzonderingsafdeling (l.a.a.) Nieuw Vosseveld is hij op 2 juni 2006 geplaatst in de EBI. Klager
verblijft thans in het penitentiair ziekenhuis te ’s-Gravenhage waar op hem het EBI-regime van toepassing is.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen toegelicht zoals weergegeven in het verslag van horen van 10 juli 2007. Een kopie van dit verslag is aan deze uitspraak gehecht en de inhoud daarvan
geldt als hier ingevoegd.

3.2. Namens klager is (schriftelijk) op 13 juli 2007 nog aangevoerd dat het personeel van het penitentiair ziekenhuis desgevraagd heeft aangegeven dat de stelling van klager, dat hij aldaar wenst te blijven om te revalideren en niet van plan is te
ontvluchten, uiterst oprecht is te achten. Aangegeven werd nog dat men in het penitentiair ziekenhuis bekend was met het gegeven dat klager stress zoveel mogelijk moet voorkomen en dat hij 24 uur per dag onder controle van de behandelende cardiologen
dient te blijven. Mede om die reden is niet aannemelijk dat klager zal ontvluchten. Indien klager zich meer dan 20 meter van de zender, die door de cardiologen wordt gemonitord, verwijdert, gaat in het Leids Universitair Medisch Centrum een alarm af.
Indien klager meer dan 100 meter zou moeten rennen, zou hij direct op een afdeling “intensive care” moeten worden opgenomen omdat zijn lichamelijke conditie ronduit slecht is. Klager heeft daarom hartspecialisten nodig om te kunnen overleven. Het
afdelingshoofd van het penitentiair ziekenhuis heeft aangegeven dat, indien het EBI-regime zou worden opgeheven, klager tot aan de behandeling van zijn strafzaak (op 10 september 2007) verzorgd zou kunnen blijven in het penitentiair ziekenhuis. Namens
klager wordt nogmaals benadrukt dat hij nooit vluchtplannen heeft gehad maar juist verantwoord wenst te kunnen revalideren. Vluchten is door zijn medische toestand en de daarbij behorende monitoring feitelijk niet mogelijk en daarnaast verzet de
humaniteit zich volgens klager tegen het ondergaan van de preventieve hechtenis in een EBI-regime.

3.3. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI is aangegeven dat klager preventief is ingesloten voor het parket Haarlem voor een mediagevoelige strafzaak. Het beroep tegen de eerdere verlenging van klagers EBI-status is door de
beroepscommissie op 2 maart 2007 ongegrond verklaard. De feiten waar klager van wordt verdacht zijn van dien aard dat bij een veroordeling gevreesd moet worden voor een (zeer) lange gevangenisstraf. In de periode voorafgaand aan klagers opname in het
ziekenhuis waren zijn transporten naar de rechtbank omgeven met extreme veiligheidsmaatregelen. Die veiligheidsmaatregelen zijn verder geïntensiveerd nadat in de nacht voorafgaand aan de (eerste) behandeling van zijn strafzaak met een antitankwapen
gericht is geschoten op de extra beveiligde rechtbank. Hierdoor is, nu een en ander uitvoerig werd uitgemeten in de media, beroering ontstaan in de samenleving. In de afgelopen periode heeft klager zijn plaatsing in de EBI veelvuldig ter discussie
gesteld. Daarbij is gewezen op de behandeling van de strafzaak en klagers medische toestand. Klager heeft in de afgelopen periode op ongeoorloofde wijze gecommuniceerd met derden. Dat vormt een aanwijzing dat hij in staat is het toezicht te omzeilen en
een vluchtplan voor te bereiden. Klager wordt beoordeeld als een persoon die beschikt over macht, mogelijkheden en middelen om een vluchtpoging voor te bereiden, waarbij het gebruik van vuurwapens niet geschuwd zal worden. Een ontvluchting zal leiden
tot zeer ernstige maatschappelijke onrust en tot een zeer ernstig geschokte rechtsorde. Mede gelet op het rapport van het Gedetineerden recherche informatiepunt (Grip) van 11 april 2007 is er nog steeds sprake van een verhoogd veiligheidsrisico. De
directeur adviseert het verblijf van klager in de EBI alsmede zijn EBI-status te verlengen.

3.4. De selectiefunctionaris verwijst allereerst naar de stukken die hebben geleid tot de ongegrondverklaring van het beroep van klager tegen de eerste verlenging van klagers verblijf in de EBI. De noodzaak tot verlenging is op 26 april 2007 aan de
orde geweest in de Adviescommissie EBI. Daarbij zijn het advies van de inrichting, het advies van de selectiefunctionaris van 20 april 2007, het rapport van het Grip van 11 april 2007 en de brief van de landelijk officier van justitie van 25 april
2007
aan de orde geweest. Ook is er een verklaring van de inrichtingsarts waarin deze heeft aangegeven dat het niet wenselijk was dat klager, gelet op zijn medische toestand, door de selectiefunctionaris zou worden gehoord in het kader van de
verlengingsbeslissing. Klager is gedetineerd ter zake van de verdenking van het plegen van zeer ernstige, publiciteitsgevoelige delicten, welke geleid hebben tot maatschappelijke onrust en een zeer ernstig geschokte rechtsorde. Een en ander is
uitgebreid in de media belicht. Klager is eerder in verband met delicten die leidden tot maatschappelijke onrust en een geschokte rechtsorde veroordeeld tot een lange gevangenisstraf.
Klager heeft tijdens zijn verblijf in de EBI kans gezien op ongeoorloofde wijze te communiceren met derden. Daarmee heeft hij blijk gegeven in staat te zijn organisatorische invulling te geven aan een eventuele ontvluchtingspoging met hulp van derden.
De veiligheidsmaatregelen rond klagers transport naar de beveiligde rechtbank zijn geïntensiveerd in verband met het met een antitankwapen schieten op dat gebouw, de nacht voorafgaand aan de behandeling van zijn strafzaak. Ook dit voorval is uitvoerig
belicht in de media en heeft geleid tot maatschappelijke onrust en een geschokte rechtsorde.
Het Grip heeft op 11 april 2007 bericht dat het, gelet op de ten aanzien van klager beschikbare informatie, zeer aannemelijk werd geacht dat hij op enig moment uitvoering gaat geven aan een ontvluchtingsplan, al dan niet met hulp van buiten, waarbij
(extreem) geweld niet zal worden geschuwd. De landelijk officier van justitie heeft op 25 april 2007 overeenkomstig bericht.

3.5. De selectiefunctionaris heeft op 19 juli 2007 schriftelijk bericht dat de beslissing van 14 mei 2007, strekkende tot verlenging van klagers verblijf in de EBI aan klager is uitgereikt op 29 mei 2007. Voordien heeft klager op 25 mei 2007 reeds
beroep ingesteld tegen die beslissing. Hij heeft derhalve geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een bezwaarschrift in te dienen tegen die verlengingsbeslissing. Klager is immers in het kader van de verlengingsbeslissing niet gehoord door de
selectiefunctionaris in verband met zijn gezondheidstoestand. Nu klager heeft nagelaten een bezwaarschrift in te dienen, dient hij in beginsel niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep. Indien de beroepscommissie van mening is dat klager wel
kan worden ontvangen in zijn beroep, geldt in ieder geval dat nooit is gesteld dat klager betrokken zou zijn geweest bij de aanslag op de extra beveiligde rechtbank. De selectiefunctionaris volhardt voor het overige in zijn eerder ingenomen standpunt
ten aanzien van de wenselijkheid van een verlenging van de EBI-status van klager.

4. De beoordeling
4.1. Ten aanzien van de ontvankelijkheid.
De selectiefunctionaris heeft zich op het standpunt gesteld dat klager niet-ontvankelijk in zijn beroep moet worden verklaard omdat hij, nu hij in het kader van de verlengingsbeslissing niet door hem is gehoord, eerst een bezwaarschrift had moeten
indienen. Ingevolge artikel 17, vijfde lid, van de Pbw blijft indienen van een bezwaarschrift achterwege indien de betrokkene in de gelegenheid is gesteld zijn bezwaren tegen een door de selectiefunctionaris voorgenomen en hem betreffende beslissing
kenbaar te maken. In het wettelijk systeem is, mede gelet op artikel 72 van de Pbw, uitgangspunt dat een beroep zonder voorafgaand horen of bezwaarschrift niet-ontvankelijk is. De beroepscommissie zal echter het beroep in het onderhavige geval, gelet
op
de bijzondere omstandigheden, wel in behandeling nemen. Tot de bijzondere omstandigheden rekent de beroepscommissie de volgende. Klager is in het kader van twee eerdere plaatsingsbeslissingen door de selectiefunctionaris gehoord en tegen die
beslissingen gericht beroep is ongegrond verklaard. Het voornemen van de selectiefunctionaris was kennelijk om klager ook in het kader van de thans aanhangige plaatsingsbeslissing te horen, maar dat is achterwege gebleven onder verwijzing naar een
schrijven van de inrichtingsarts van 11 april 2007. Niet is gebleken dat hieromtrent het standpunt van klager of zijn raadsman is ingewonnen. Voorts valt in redelijkheid niet te verwachten dat de selectiefunctionaris, gelet op zijn reactie op het
beroep, in de bezwaarprocedure alsnog tot een ander oordeel zou zijn gekomen. Om doelmatigheidsredenen zal het beroep op deze bijzondere omstandigheden derhalve ontvankelijk worden verklaard.

4.2. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.3. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI; verder de Regeling) kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.4. Artikel 26 van de Regeling noemt de voorwaarden waaraan moet worden voldaan bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.5. De beroepscommissie stelt vast dat het beroep is gericht tegen de verlenging van de plaatsing in de EBI, terwijl klager vooralsnog feitelijk verblijft in het penitentiair ziekenhuis alwaar hij is onderworpen aan een regime als dat in de EBI.
Tegen het verblijf in het penitentiair ziekenhuis als zodanig maakt klager geen bezwaar. De beroepscommissie moet in deze procedure de toetsing beperken tot de verlenging van de EBI-status van klager. De vraag of en wanneer het verantwoord is klager
uit
het penitentiair ziekenhuis te ontslaan, is dus niet aan de orde. Die vraag is primair een vraag voor de behandelende artsen en er bevindt zich slechts algemene medische informatie bij de stukken in de onderhavige zaak.
De verlenging van de plaatsing van klager in de EBI is gebaseerd op de grondslag van artikel 6, aanhef en onder b, van de Regeling. Nu aan de eisen van artikel 26 van de Regeling is voldaan dient hier de vraag te worden beantwoord of klager bij (een
eventuele) ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, waarbij het vluchtrisico als zodanig daaraan ondergeschikt is. De beroepscommissie stelt voorop dat – zoals eerder bij gelegenheid van de eerste verlenging is overwogen en thans
naar voren komt uit het ambtsbericht van het GRIP van 11 april 2007 – het risico van een eventuele ontvluchting niet kan worden uitgesloten. Daarbij wordt voorbijgegaan aan de stelling van klager dat hij fysiek niet in staat is te vluchten omdat, naar
het oordeel van de beroepscommissie, volledige organisatie en regie van een onttrekking aan detentie met hulp van buitenaf niet kan worden uitgesloten.
De vraag die in dit kader vervolgens beantwoording behoeft, is of er in geval van een ontvluchting sprake is van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, waarbij het vluchtrisico als zodanig daaraan ondergeschikt is. Naar het oordeel van de
beroepscommissie is dat nog steeds het geval. Klager wordt verdacht van het plegen van dan wel betrokkenheid bij zeer ernstige misdrijven. Die misdrijven alsook klagers betrokkenheid daarbij zijn veelvuldig in de media ter sprake geweest. De vraag wie
welke rol heeft gespeeld bij het totstandkomen van die media-aandacht, is hierbij van ondergeschikt belang. Ook de vraag naar de identiteit van de opdrachtgever(s) voor de aanslag op de beveiligde rechtbank is in dit kader niet van belang. Aannemelijk
is dat het enkele feit dat een dergelijke aanslag plaats heeft kunnen vinden, bij een eventuele ontvluchting van klager, tot een verhoogd gevoel van maatschappelijke onrust leidt.
De beroepscommissie acht gelet op het voorgaande – een en ander in onderling verband en samenhang bezien – voldoende aannemelijk dat klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt.
De beroepscommissie concludeert dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, valt in de onder 4.2 bedoelde categorie b. De beroepscommissie komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing klagers EBI-status te verlengen, bij
afweging
van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk kan worden geacht. Tenslotte overweegt de beroepscommissie dat de toepassing van het EBI-regime geen beperking van het herstel van de gezondheidstoestand van klager dient te
betekenen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. G.J. Fleers en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 31 augustus 2007

secretaris voorzitter

Naar boven