Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/2119/GV, 27 augustus 2007, beroep
Uitspraakdatum:27-08-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/2119/GV

betreft: [klager] datum: 27 augustus 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.S. Kort, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 augustus 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Gelet op artikel 36 in verbinding met artikel 23 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting
(hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend voor het bezoeken van een in levensgevaar verkerende ouder in Ierland. Bij de vader van klager is sprake van een levensbedreigende ziekte. Er is dus wel degelijk sprake van een bijzondere
omstandigheid op grond waarvan strafonderbreking kan worden verleend. Klager zal na zijn detentie worden uitgezet. Klager betwist dat hij hierdoor en op grond van artikel 4, onder l van de Regeling, niet in aanmerking kan komen voor strafonderbreking.
De ratio van deze weigeringsgrond is te voorkomen dat een ongewenst verklaarde vreemdeling zijn verlof in Nederland doorbrengt. Klager wenst echter juist zijn verlof buiten Nederland door te brengen. Er bestaat daarom geen gevaar dat klager zich toch
vrij op Nederlands grondgebied zal bewegen. De Minister heeft bovendien voldoende mogelijkheden om het transport van klager van en naar het vliegveld te begeleiden.
De Minister heeft onvoldoende rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden van deze zaak en het onherstelbare leed dat klager en zijn familie wordt aangedaan wanneer hij nu zijn vader niet zal kunnen bezoeken.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager zou in beginsel in aanmerking kunnen komen voor strafonderbreking omdat zijn vader terminaal ziek is. Echter in artikel 4, onder l van de Regeling staat dat een gedetineerde bij
wie vaststaat dat hij na detentie zal worden uitgezet, niet voor enige vorm van verlofverlening in aanmerking komt. Tijdens een verlofsituatie is het niet toegestaan Nederland te verlaten. In bijzondere gevallen kan de Minister toestaan dat de
gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend in het buitenland verblijft. Klager is uitgeleverd aan Nederland en zal na ommekomst van zijn straf worden uitgezet. Tevens loopt er een ontnemingsmaatregel van € 125.780,= waarover druk overleg
plaatsvindt over het al dan niet betalen van de helft of het vorderen van lijfsdwang (te denken valt aan een hechtenis van drie jaar). De hiervoor geplande zitting van 7 augustus 2007 is aangehouden. De nieuw te plannen zitting is in oktober 2007. De
uitkomst van de procedure over de gevorderde lijfsdwang is niet van invloed op de beslissing aan klager al dan niet strafonderbreking te verlenen. Er is hier op zijn minst een vermoeden dat klager zich aan detentie zou willen onttrekken. De suggestie
dat als klager zich zou onttrekken, hij zo weer door de instanties opgehaald kan worden, bevestigt dit vermoeden.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Veenhuizen, de officier van justitie bij het arrondissementparket te Den Haag en de Medisch Adviseur bij het Ministerie van Justitie hebben positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 23 november 2007.

Op grond van artikel 34 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 in verbinding met
artikel 23 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek aan een in levensgevaar verkerende ouder.
Vast is komen te staan dat de vader van klager terminaal ziek is. Dit vormt in beginsel een grond voor toekenning van strafonderbreking, tenzij deze op een andere grond moet worden afgewezen. Ten aanzien van klager is tevens vast komen te staan dat hij
tot ongewenst vreemdeling is verklaard en na zijn detentie zal worden uitgezet. Gelet hierop en de weigeringsgrond van artikel 4, onder l, van de Regeling is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de Minister het verlof te weigeren,
alleen al op deze grond niet onredelijk of onbillijk is. Het beroep is derhalve ongegrond.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 27 augustus 2007

secretaris voorzitter

Naar boven