nummer: 07/192/GV
betreft: [klager] datum: 16 februari 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.H. Dijkstra, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 19 januari 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. T.H. Dijkstra om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager kan zich niet vinden in het feit dat, hoewel artikel 16 van de Regeling tijdelijk verlaten van de
inrichting van toepassing is, hij geen gebruik mag maken van zijn verlof. Het betreft een situatie die een uitzondering op de regel rechtvaardigt. Hij heeft recht op vijf keer verlof. De vorige aanvragen zijn allemaal afgewezen. Pas met de beslissing
van de beroepscommissie zijn er verloven toegekend. Nu beroept men zich op de betreffende Regeling om zijn laatste verlof wederom te frustreren. Verzocht wordt om het beroep gegrond te verklaren en aan klager, die inmiddels in vrijheid is gesteld, een
compensatie toe te kennen.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is vanaf 5 januari 2007 tot 8 januari 2007 verlof verleend onder strikte voorwaarden. Juist is dat klager door alle afwijzingen vervolgens gegrondverklaring van zijn beroepen niet zijn volledige aantal verloven heeft kunnen genieten. Dit is
echter inherent aan de beroepsprocedure. Om een en ander enigszins te compenseren is toegestemd in een verlofaanvraag voor 12 januari 2007. Aan dit verlof zijn dezelfde strikte voorwaarden verbonden. Op 16 januari 2007, twee dagen na afloopt van zijn
vorige verlof, is wederom een verlofaanvraag van klager ontvangen ingaande op 19 januari 2007.
Dit zou betekenen dat klager in nog geen drie weken tijd drie keer met verlof zou gaan. De laatste verlofaanvraag is afgewezen op grond van artikel 16 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. Van een gelijkmatige verdeling van de
verlofmomenten is hier geen sprake. In genoemd artikel staat vermeld dat de laatste vijf dagen van de detentie geen verlof plaatsvindt. Ontslagdatum van klager was 25 januari 2007. Het aangevraagde verlof zou vallen in de laatste vijf dagen van zijn
detentie.
3. De beoordeling
Klager onderging een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek, wegens zedendelicten met een minderjarige. Hij is op 25 januari 2007 in vrijheid gesteld.
Het beroep richt zich tegen afwijzing van klagers vijfde verlofaanvraag. Aanvankelijk kon klager vier verlofaanvragen indienen. Volgens de meest recente verlofkaart zou sprake zijn van vijf verlofaanvragen.
Klagers derde verlofaanvraag is in eerste instantie afgewezen. De beroepscommissie heeft in haar uitspraak van 6 november 2006 (06/2569/GV) klagers beroep tegen de afwijzende beslissing gegrond verklaard. Vervolgens is klager alsnog verlof verleend.
Klager heeft echter beroep ingesteld tegen de duur van het verleende verlof en de aan dit verlof verbonden voorwaarden.
De beroepscommissie heeft in haar uitspraak van 22 december 2006 (06/2935/GV) het beroep gegrond verklaard en opgedragen om binnen veertien dagen een nieuwe beslissing te nemen. Klagers vierde verlofaanvraag is wederom afgewezen. In de uitspraak van de
beroepscommissie van 5 januari 2007 (06/3276/GV) is het beroep gegrond verklaard en is opgedragen om binnen zeven dagen een nieuwe beslissing te nemen.
Hieraan is gevolg gegeven met de beslissing tot verlofverlening van 5 tot 8 januari 2007. Voorts is klager nog ter compensatie verlof verleend van 12 januari 2007 tot 15 januari 2007.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden, mede gelet op artikel 16 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, de afwijzing van een nieuwe verlofaanvraag rechtvaardigen en dat deze beslissing niet als onredelijk of
onbillijk kan worden aangemerkt. Zij zal derhalve het beroep ongegrond verklaren en derhalve is er ook geen reden om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 16 februari 2007.
secretaris voorzitter