Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2569/GV, 6 november 2006, beroep
Uitspraakdatum:06-11-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2569/GV

betreft: [klager] datum: 6 november 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.H. Dijkstra, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 11 oktober 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager heeft eerder, in de periode van 18 september 2006 tot en met 22 september 2006
strafonderbreking gehad teneinde zijn partner te kunnen verzorgen. Daaraan werd de voorwaarde verbonden dat klager op geen enkele wijze contact mocht zoeken met het slachtoffer en zijn ex-partners. Het bevreemdt klager dat deze voorwaarde kennelijk
niet
aan een algemeen verlof kan worden verbonden. Klager heeft zich tijdens die strafonderbreking aan die voorwaarde gehouden. Er zijn geen meldingen of klachten gedaan uit de buurt van het slachtoffer of zijn ex-echtgenotes. De politie heeft ook dit keer
positief geadviseerd ten aanzien van een eventueel verlof. Het advies van het openbaar minister is volgens klager niet meer relevant omdat de selectiefunctionaris eerder, bij gelegenheid van het verzoek om strafonderbreking, aan dat advies voorbij is
gegaan. Kennelijk kiest het openbaar ministerie ervoor om bepaalde categorieën gedetineerden te passeren voor verlof. Dit levert volgens klager strijd op met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De politie van zijn woonplaats heeft aangegeven
geen bezwaar te hebben tegen een verlof en voorts gemeld dat er naar aanleiding van klagers strafonderbreking geen sprake is geweest van meldingen of klachten omtrent klager. Klager is daarom van mening dat er geen sprake is van gevaar voor recidive.
Temeer nu klager slechts éénmaal voor een strafbaar feit als het onderhavige is veroordeeld. Klager is van mening dat hij het recht heeft om zijn vijftigste verjaardag bij zijn gezin te vieren. Klagers partner stelt zich garant voor klager en is bereid
hem tijdens dat verlof in haar woning te laten verblijven.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek om algemeen verlof is afgewezen omdat de Minister onvoldoende vertrouwen heeft in een goed verloop van dat verlof. Reden voor dat gebrek aan vertrouwen is dat gevreesd wordt voor gevaar voor verstoring van de openbare orde of het plegen van
strafbare feiten. Aanleiding voor die vrees is dat het openbaar ministerie desgevraagd negatief heeft geadviseerd omdat de slachtoffers van het zedendelict en de mishandeling in de (onmiddellijke) nabijheid van klagers verlofadres wonen. Het openbaar
ministerie heeft daarbij nog aangegeven dat verlof mogelijk zou zijn, indien klager een verlofadres buiten Zwolle zou hebben. Een dergelijk adres is door klager niet aangeleverd. De eerder, in september 2006, verleende strafonderbreking is abusievelijk
toegekend. Deze had niet verleend mogen worden. Anders dan door klagers raadsman wordt aangegeven, heeft de moeder van een van de slachtoffers aan de directeur van de inrichting waar klager verblijft, een brief geschreven waaruit kan blijken dat er een
confrontatie heeft plaatsgevonden met een van de slachtoffers. Die confrontatie heeft veel onrust teweeg gebracht in dat gezin. Aan klager kan, omdat hij de hem telastegelegde en bewezen verklaarde strafbare feiten blijft ontkennen, geen hulp worden
geboden om het gevaar voor recidive te verminderen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis De Grittenborgh te Hoogeveen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Zwolle heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen de verlening van verlof. Hij acht verlof enkel mogelijk indien klager tijdens dat verlof niet in Zwolle mag komen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek, wegens (kortweg) zedendelicten met een minderjarige. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 25 januari 2007.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.

Klager heeft van 18 tot en met 22 september 2006 een strafonderbreking genoten. Klager heeft aangevoerd dat die strafonderbreking zonder problemen zou zijn verlopen en dat daarom de bedenkingen tegen een verlof van klager iedere grond missen. Anders
dan
namens klager is aangevoerd, staat niet zonder meer vast dat die strafonderbreking zonder problemen is verlopen. Zo is er sprake geweest van een confrontatie tussen een van de slachtoffers van het door klager gepleegde misdrijf en klager. Op zich acht
de beroepscommissie het voor de hand liggend dat een dergelijke ongewenste confrontatie op het slachtoffer grote impact heeft. De vraag is evenwel of klager daarbij de aan die strafonderbreking verbonden voorwaarde heeft overtreden. Nu hem slechts is
verboden om op welke wijze dan ook contact te zoeken met het slachtoffer of zijn ex-partners, acht de beroepscommissie die confrontatie – die kennelijk toevallig was – geen overtreding van de voorwaarde. Dat maakt dat niet kan worden gezegd dat de
strafonderbreking niet goed is verlopen. Hetgeen door de selectiefunctionaris is aangevoerd omtrent het per abuis verlenen van die strafonderbreking maakt dit niet anders. In beginsel moet het negatieve advies van het openbaar ministerie in gevallen
als
het onderhavige zwaar meetellen bij de beoordeling van de vraag of klager verlof kan worden verleend. Het gewicht van dat advies zal evenwel bij het naderen van de datum van invrijheidstelling minder moeten worden en het belang van een goede
voorbereiding op een terugkeer in de samenleving zal juist meer gewicht moeten krijgen. Nu klager in januari 2007 in vrijheid zal worden gesteld en de hiervoor genoemde strafonderbreking op zich goed is verlopen, acht de beroepscommissie de redengeving
van de selectiefunctionaris onvoldoende draagkrachtig om zijn beslissing te kunnen dragen. De verwijzing naar het bepaalde in artikel 4, onder b van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) ontbeert
daarvoor een feitelijke onderbouwing.

Hetgeen hiervoor is overwogen maakt dat het beroep gegrond moet worden verklaard en dat aan de Minister moet worden opgedragen om binnen een daartoe te stellen termijn een nieuwe beslissing – met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie –
te nemen.
Nu de gevolgen van de bestreden beslissing ongedaan gemaakt kunnen worden, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor de toekenning van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken (na ontvangst).

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 6 november 2006.

secretaris voorzitter

Naar boven