Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2935/GV, 22 december 2006, beroep
Uitspraakdatum:22-12-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2935/GV

betreft: [klager] datum: 22 december 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.H. Dijkstra, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 10 november 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de beroepscommissie d.d. 6 november 2006 (kenmerk 06/2569/GV) heeft de Minister een nieuwe beslissing genomen op een verzoek om algemeen verlof van klager. In zijn beslissing heeft de Minister dat verzoek
om
algemeen verlof toegewezen en daaraan een aantal voorwaarden verbonden.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat hem ten onrechte algemeen verlof van kortere duur dan algemeen is toegestaan, is verleend. In beginsel mag algemeen verlof worden verleend voor een periode van 60 uren. De selectiefunctionaris heeft klager echter slechts
verlof verleend voor één dag. Hiermee wordt gehandeld in strijd met de bedoeling van de beroepscommissie in haar eerdere uitspraak. Door hem slechts één dag verlof te verlenen komt zijn penitentiair programma (p.p.) in gevaar. Ook is het voor hem
onmogelijk om het resterende aantal uren verlof, waar hij in beginsel recht op heeft, nog in te halen. Tenslotte zijn de aan het verlof verbonden voorwaarden zeer onredelijk. De slachtoffers proberen op valse voorwendselen klagers terugkeer in de
maatschappij te frustreren. Daarnaast zoekt een van de slachtoffers met regelmaat via e-mail contact met de partner van klager. Door tussenkomst van de wijkagent is inmiddels verzocht die contactpogingen te staken. Klager verzoekt de beroepscommissie
om
de bestreden beslissing van de beroepscommissie te vernietigen en hem een tegemoetkoming toe te kennen. Overigens heeft klager inmiddels op 17 november 2006 een aantal uren verlof toegewezen gekregen zonder dat daaraan voorwaarden waren verbonden.
Inmiddels heeft de reclassering positief geadviseerd ten aanzien van een p.p. Tenslotte geldt nog dat door deze beslissing niet enkel klager wordt benadeeld maar ook zijn familieleden. Zo kan klager door deze beslissing de verjaardag van zijn moeder,
die 70 jaar wordt, waarschijnlijk niet bijwonen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Omdat de selectiefunctionaris vooralsnog onvoldoende vertrouwen heeft in een goed verloop van het verlof, is slechts voor de duur van één dag algemeen verlof toegekend. Redenen voor dat gebrek aan vertrouwen zijn:
- een gegrond negatief advies van het openbaar ministerie, voorzover het verlof in Zwolle zal worden doorgebracht. Klager heeft enkel een verlofadres in Zwolle;
- er zou sprake zijn van laster en dreiging door de moeder van één van de slachtoffers;
- er is een confrontatie geweest met één van de slachtoffers, hetgeen veel onrust heeft opgeleverd in het gezin van dat slachtoffer; en
- klager is een ontkennende dader, hulp om recidive te voorkomen is daarom bijna niet mogelijk.
De selectiefunctionaris verzoekt de beroepscommissie om het beroep ongegrond te verklaren.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis De Grittenborgh te Hoogeveen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Zwolle heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen de verlening van verlof. Hij acht verlof enkel mogelijk indien klager tijdens dat verlof niet in Zwolle mag komen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek, wegens (kortweg) zedendelicten met een minderjarige. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 25 januari 2007.

Het beroep richt zich tegen de duur van het aan klagers verleende verlof en tegen de daaraan verbonden voorwaarden.

In haar uitspraak van 6 november 2006 heeft de beroepscommissie (onder meer) het navolgende overwogen:
(...) In beginsel moet het negatieve advies van het openbaar ministerie in gevallen als het onderhavige zwaar meetellen bij de beoordeling van de vraag of klager verlof kan worden verleend. Het gewicht van dat advies zal evenwel bij het naderen van de
datum van invrijheidstelling minder moeten worden en het belang van een goede voorbereiding op een terugkeer in de samenleving zal juist meer gewicht moeten krijgen. Nu klager in januari 2007 in vrijheid zal worden gesteld en de hiervoor genoemde
strafonderbreking op zich goed is verlopen, acht de beroepscommissie de redengeving van de selectiefunctionaris onvoldoende draagkrachtig om zijn beslissing te kunnen dragen. De verwijzing naar het bepaalde in artikel 4, onder b van de Regeling
tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) ontbeert daarvoor een feitelijke onderbouwing (...).
Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de selectiefunctionaris in zijn nieuwe beslissing nog steeds onvoldoende in aanmerking heeft genomen dat klager op (zeer) korte termijn in vrijheid zal worden gesteld en dat zijn belang op een goede voorbereiding
van zijn terugkeer in de samenleving nadrukkelijker de voorkeur dient te verkrijgen boven de – door voorwaarden minimaal te houden – kans op een ongewenste slachtofferconfrontatie. In dit geval wordt met name de beperking van de duur van dat verleende
verlof daarom onredelijk geacht. Dat geldt temeer nu aan klager blijkens een overgelegde beslissing van de directeur van de gevangenis De Grittenborgh op 17 november 2006 algemeen verlof is verleend, met als enige beperkende voorwaarde dat klager geen
gedragsbeïnvloedende middelen mag gebruiken.

Hetgeen hiervoor is overwogen maakt dat het beroep gegrond moet worden verklaard en dat aan de Minister moet worden opgedragen om binnen een daartoe te stellen termijn een nieuwe beslissing – met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie –
te nemen.
Nu de gevolgen van de bestreden beslissing ongedaan gemaakt kunnen worden, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor de toekenning van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van 14 dagen (na ontvangst).

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 22 december 2006

secretaris voorzitter

Naar boven