Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/3276/GV, 5 januari 2007, beroep
Uitspraakdatum:05-01-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/3276/GV

betreft: [klager] datum: 5 januari 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.H. Dijkstra, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 19 december 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Het verlof is geweigerd omdat een van de slachtoffers zich bevindt in de woning van klager. Dit lijkt de
enige grond te zijn. Het slachtoffer maakt echter in een verklaring kenbaar dat zij bij de moeder van klager zal verblijven op het moment dat klager terugkeert bij zijn gezin. In overleg met de wijkagent kan op deze voorwaarde toezicht worden gehouden.
Uit de stukken blijkt dat de selectiefunctionaris er alles aan gelegen is om klager niet meer naar zijn gezin te laten komen. Zo heeft hij een aanvullende rapportage gevraagd van de reclassering. Echter uit aanvullende vragen van klagers raadsvrouw
blijkt dat de bron van onrust vooral de selectiefunctionaris is. Klager heeft tot twee keer toe eerder verlof doorgebracht bij zijn gezin zonder verdere incidenten.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De reclassering heeft laten weten dat het slachtoffer van het gepleegde zedendelict van huis is weggelopen en dat ze na een week haar intrek heeft genomen bij de vriendin van klager
alwaar zijn verlofadres ook is. Het slachtoffer is bekend bij Bureau Jeugdzorg Overijssel en zij hebben geadviseerd dat het niet wenselijk is dat klager op zeer korte termijn naar het verlofadres gaat terwijl het slachtoffer daar ook verblijft. De
reclassering heeft dit advies overgenomen. Daarnaast is er sprake van een verhoogd recidivegevaar. Verder is er een negatief advies van het openbaar ministerie, omdat beide slachtoffers van het zedendelict en mishandeling in de nabijheid van het
verlofadres van klager wonen. Het openbaar ministerie heeft positief geadviseerd indien klager een verlofadres buiten Zwolle zou hebben. Hij heeft echter geen verlofadres buiten Zwolle aangeleverd. Namens klager is bij het openbaar ministerie geklaagd
over lasterpraat die verspreid zou worden door de moeder van een van de slachtoffers in de buurt van klagers verlofadres. De moeder van een slachtoffer heeft de directeur van de inrichting waar klager verblijft een brief geschreven waarin zij aangeeft
dat er een confrontatie is geweest en dat dit een behoorlijke impact heeft gehad op het slachtoffer. Daardoor is er opnieuw veel onrust in het gezin. Klager heeft het delict altijd ontkend waardoor hulp om recidive te voorkomen bijna niet mogelijk is.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De directeur van de gevangenis De Grittenborgh te Hoogeveen heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Zwolle
heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening. Hij stelt hierbij voor om voorwaarden te verbinden aan de verlofverlening, namelijk dat klager een contactverbod met het slachtoffer krijgt opgelegd en hij het verlof niet mag doorbrengen
in
Zwolle.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek, wegens (kortweg) zedendelicten met een minderjarige. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 25 januari 2007.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers vierde verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.

In haar eerdere uitspraken (06/2569/GV en 06/2935/GV) heeft de beroepscommissie geconcludeerd dat er onvoldoende gronden aanwezig waren om het verlenen van algemeen verlof aan klager te weigeren. Hetgeen de Minister aanvoert over het feit dat het
slachtoffer op het verlofadres aanwezig zou zijn, doet niet af aan dit oordeel. Het betreffende slachtoffer heeft immers verklaard dat zij tijdens het eventuele verlof bij haar oma zal verblijven. Tevens kan aan de verlofverlening de voorwaarde
verbonden worden dan klager geen contact mag hebben met de slachtoffers. Tenslotte is de beroepscommissie van oordeel dat de Minister in zijn beslissing opnieuw onvoldoende in aanmerking heeft genomen dat klager op zeer korte termijn in vrijheid zal
worden gesteld. Klagers belang op een goede voorbereiding van zijn terugkeer in de samenleving dient in dit stadium van klagers detentie nadrukkelijker de voorkeur te krijgen boven de – door voorwaarden minimaal te houden – kans op een ongewenste
slachtofferconfrontatie. Dit geldt temeer nu een eerder aan klager verleend algemeen verlof en een strafonderbreking zonder problemen zijn verlopen.

Hetgeen hiervoor is overwogen maakt dat het beroep gegrond moet worden verklaard. De Minister zal worden opgedragen om binnen een daartoe te stellen termijn een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie. Nu
de
gevolgen van de bestreden beslissing ongedaan gemaakt kunnen worden, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor de toekenning van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van zeven dagen (na
ontvangst).

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Schinkel, secretaris, op 5 januari 2007

secretaris voorzitter

Naar boven