Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1541/GM, 6 oktober 2006, beroep
Uitspraakdatum:06-10-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1541/GM

betreft: [klager] datum: 6 oktober 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de detentieboot Stockholm te Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 2 juni 2006 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 augustus 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadslieden mr. S. Weening en mr. H.M.W. Daamen. De inrichtingsarts verbonden aan de detentieboot
Stockholm heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 23 april 2006, betreft het feit dat klager geen psychische hulp in de inrichting krijgt en geen psychiater of psycholoog krijgt te spreken.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht. Klager wil een gesprek met een psychiater. Klager is al jaren onder behandeling van een psychiater voor angst- en paniekaanvallen. Hij heeft psychische problemen en wil daarvoor wekelijks
behandeld worden. Hij is bang dat hij agressief zal worden en iemand zal verwonden. Klager krijgt niet de juiste medicijnen verstrekt. In de inrichting heeft klager wekelijks een gesprek met een verpleegkundige, maar daar heeft hij weinig aan. De
verpleegkundige heeft geen ervaring met de psychische problemen van klager. De gesprekken stellen ook niet veel voor. Telkens wordt door de verpleegkundige aangegeven dat zij zal overleggen, waarna klager vervolgens hier niets meer over hoort. Klager
is
zeer verbolgen over het feit dat hij zijn wekelijkse psychische behandeling niet meer ontvangt. Hij hecht veel waarde aan gesprekken met een psycholoog of psychiater. Deze gesprekken kunnen een positieve bijdrage leveren aan het psychisch welbevinden
van klager. Klager heeft op grond van de artikelen 42 en 43 van de Penitentiaire beginselenwet recht op consultatie van een ter zake deskundig te achten arts. Het is onwaarschijnlijk dat een (huis)arts kan bepalen welke psychische behandeling klager
nodig heeft. Eerst had er een contact moeten plaatsvinden tussen klager en een psycholoog of psychiater teneinde te bepalen welke behandeling ingezet moet worden. Dat is niet gebeurd. Aan klager is verschillende malen beloofd contact te hebben met een
psychiater. Hier is niets van terecht gekomen. Namens klager wordt verwezen naar een uitspraak van de beroepscommissie van 25 mei 2004 (04/31/GM) waaruit blijkt dat tenminste één gesprekscontact tussen een gedetineerde en een psycholoog dient plaats te
vinden. Ook wordt verwezen naar een recent rapport van de Inspectie voor de sanctietoepassing waarin wordt aangegeven dat de psychische zorg op de detentieboten tekort schiet.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. De inrichtingsarts verzoekt om aanhouding van de behandeling van het beroep teneinde hem in staat te stellen mondeling een toelichting te geven op het beroep. Klager heeft al jaren een Post
Traumatische Stress Stoornis (PTSS) door een traumatische ervaring in Algerije. Daardoor heeft hij angst- en paniekaanvallen, slaapstoornissen en nachtmerries. Tevens heeft hij veel boosheid in zich en problemen met agressie/impulscontrole. De
behandeling bestond uit wekelijkse ondersteunende gesprekken met zijn psychiater en medicatie. Op de detentieboten is de zorg anders georganiseerd. De behandeling van klager wordt in een wekelijks Structureel Zorg Overleg (SZO) besproken. Bij dit
overleg zijn een psycholoog, psychiater, huisarts en een verpleegkundige aanwezig. De huisarts en de verpleegkundige voeren meestal het afgesproken beleid uit, onder de paraplu van de psycholoog en de psychiater. De ondersteunende gesprekken van de
huisarts en de verpleegkundige met klager en de medicamenteuze therapie worden in het SZO geëvalueerd. Klager heeft een psychische aandoening die veel klachten geeft en moeilijk is te genezen. Hiervoor moet regelmatig gezocht worden naar een werkend
medicijn en een hulpverlener die op korte termijn de aandoening kan genezen. Deze situatie is vooral voor klager frustrerend. Het zou goed kunnen zijn dat zijn detentie zijn aandoening negatief heeft beïnvloed. Meerdere keren heeft hij constructieve
voorstellen afgewezen. De medische zorg is voldoende geweest. Helaas kan niet aan het complexe verwachtingspatroon van klager worden voldaan, ondanks diverse pogingen om hem uit te leggen hoe de zorg op de detentieboten is georganiseerd.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende voorgelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van de inrichtingsarts om de mondelinge behandeling aan te houden af.

Uit de stukken, waaronder het medisch dossier en de ter zitting gegeven toelichting is gebleken dat aan klager kort na zijn intakegesprek is uitgelegd op welke wijze hem op de detentieboot zorg zal worden verleend. Klager krijgt wekelijks een gesprek
met een verpleegkundige. De huisarts ziet geen reden voor een verwijzing naar de psychiater aangezien de situatie niet is veranderd. Dit beleid, zo blijkt, is besproken binnen het Structureel Zorg Overleg (SZO) van de inrichting. Aan dit overleg nemen
deel een psycholoog, psychiater, huisarts en een verpleegkundige. Verder is gebleken dat de medische dienst contact heeft opgenomen met de medische dienst bij de p.i. Tilburg en de p.i. De Geerhorst en gegevens heeft opgevraagd. Uit het medisch dossier
blijkt nergens dat klager niet de juiste medicijnen verstrekt krijgt. Tegen deze achtergrond kan niet worden gesproken van onzorgvuldig handelen van de inrichtingsarts. Anders dan in de uitspraak van de beroepscommissie van 25 mei 2004 met kenmerk
04/31/GM, waarnaar klager verwijst, is bij klager al sprake van een psychische behandeling gedurende enige jaren. In die situatie moet worden verondersteld dat de huisarts een beoordeling kan maken omtrent de medische noodzaak voor een gesprek met de
psychiater of psycholoog. Zoals hiervoor reeds is aangegeven, is dit beleid besproken en afgestemd in het SZO. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, L.E.M. Kleipool en prof.dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 6 oktober 2006

secretaris voorzitter

Naar boven