Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0031/GM, 25 mei 2004, beroep
Uitspraakdatum:25-05-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/31/GM

betreft: [klager] datum: 25 mei 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 12 januari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts dan wel de psycholoog als voorzitter van het Psycho Medisch Overleg (PMO), verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Limburg-Zuid, locatie De Geerhorst teSittard,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 22 december 2003 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 april 2004, gehouden in de p.i. Amsterdam, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.E.G. Peters.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie De Geerhorst heeft volstaan met het geven van een schriftelijke reactie op het beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 10 oktober 2003, betreft het niet krijgen van hulp terzake van klagers psychische problemen.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht. In 1997 was hij veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf en tbs. Hij heeft in diverse penitentiaire inrichtingen verbleven, waaronder vier jaar in de e.b.i. Momenteel wacht hijop plaatsing in een tbs-kliniek. Tijdens zijn verblijf in de p.i. te Sittard heeft hij een relatie gekregen, hetgeen (mede) tot gevolg had dat hij zich is gaan realiseren wat hij met zijn delicten heeft aangericht. Hij is toen ingrote psychische nood geraakt, in het kader waarvan hij de arts om hulp van een psycholoog of psychiater heeft verzocht. De arts heeft hierop in zoverre positief gereageerd dat hij klager in het PMO zou voorstellen voor het voerenvan een of meer gesprekken. Het hoofd van het PMO, de inrichtingspsycholoog, heeft op grond van de stukken evenwel besloten dat een dergelijk gesprek niet tot stand diende te komen. Bij die beslissing ging de desbetreffendefunctionaris er kennelijk van uit dat klager slechts hulp wilde hebben bij het vervroegen van zijn tbs-plaatsing. Dit was echter niet het geval; het ging hem niet om het krijgen van een voorkeursbehandeling. Hoewel de psycholoogweigerde met klager te praten, heeft klager eenmaal, kort, met hem contact weten te krijgen. Daarin gaf de psycholoog aan dat hij met zijn weigering (tevens) wilde voorkomen dat bij klager “het vuilnisvat open ging”. Hierop heeftklager aangegeven dat dit inmiddels al open was en dat hij daarbij psychische hulp nodig had. Dit laatste is hem ten onrechte geweigerd. Betoogd werd dat de medische zorg, waar een gedetineerde recht op heeft, ook hulp bij psychischlijden omvat. Voorzover de desbetreffende problematiek te omvangrijk zou zijn, zou een deskundige kunnen en moeten worden ingeschakeld. Verzuimd is evenwel om alleen al na te gaan hoe groot de behoefte bij klager was aan dergelijkedeskundige hulp, los van de vraag of die hulp ook daadwerkelijk kon worden geboden. Als gevolg van dit nalaten heeft klager het in die periode heel erg moeilijk gehad. Later is hij overgeplaatst naar de p.i. in Scheveningen, waarhij een goed contact heeft met de psycholoog.

De inrichtingsarts heeft in zijn reactie verwezen naar het standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur. Dit standpunt luidt als volgt.
Klager heeft tijdens zijn verblijf in De Geerhorst regelmatig contact gehad met de medische dienst. Na tussentijds verblijf in het Penitentiair selectiecentrum (PSC) is hij op 1 augustus 2002 binnen het PMO besproken, mede naaraanleiding van het verslag van dat verblijf. Nadat klager in april 2003 een gesprekscontact heeft gehad met de psycholoog, geeft hij in een consult van 16 april 2003 aan de psycholoog nogmaals te willen spreken, nu in het licht vanzijn tbs-passantenstatus. De arts heeft klager geadviseerd zelf het initiatief te nemen voor een dergelijk gesprek, dat pas omstreeks augustus 2003 ware te voeren. Er heeft nadien een gesprek plaatsgevonden tussen de psycholoog enklager, doch onduidelijk is wanneer dat was.
Op 3 september 2003 geeft klager te kennen dat zijn delictverwerking zich aan hem opdringt, waarvoor contacten met o.a. de psycholoog behulpzaam kunnen zijn. Daarnaast vermeldt hij voorrang te willen en te kunnen krijgen bij zijntbs-plaatsing; hij verwacht hierbij hulp te krijgen van een aan het PSC verbonden psycholoog, met wie hij kennelijk een rechtstreekse contactlijn heeft. Binnen het PMO bestaat in het algemeen om reden van rechtsgelijkheid,gelijkheid van behandeling en ter voorkoming van precedentwerking, grote reserve om een voorkeursbehandeling inzake tbs-plaatsing te bewerkstelligen. Hiervoor moeten zeer zwaarwegende argumenten bestaan.
Korte tijd na genoemd consult blijkt de psycholoog van het PSC inderdaad bij deze kwestie te zijn betrokken. De voorzitter van het PMO, inrichtingspsycholoog, heeft klager bij brief van 17 oktober 2003 geïnformeerd over deargumenten en werkwijze van het PMO, naar de inhoud van welke brief wordt verwezen.

3. De beoordeling
Voor de beroepscommissie is aannemelijk geworden dat klager in de zomermaanden van 2003, toen hij in De Geerhorst verbleef in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-kliniek, ernstige psychische problemen heeft gekregen terzake vanzijn delictverwerking. In het kader daarvan heeft hij de arts geconsulteerd en nadrukkelijk gevraagd om psychische hulp. Zij overweegt in dit verband dat de omstandigheid dat klager in die periode kennelijk tevens bezig was met hetbezien van de mogelijkheden voor een vervroegde plaatsing in een tbs-kliniek, weliswaar niet geheel los van bedoelde hulpvraag staat, doch van andere orde is.
De arts heeft klagers verzoek in zoverre serieus genomen dat hij klager ter bespreking heeft voorgedragen in het PMO. Dit overleg wordt voorgezeten door – en staat daarmee onder verantwoordelijkheid van – de inrichtingspsycholoog.Deze functionaris kan derhalve in de onderhavige procedure worden verstaan als hulpverlener die door de inrichtingsarts bij de zorg aan klager is betrokken (artikel 28, eerste lid, Pm). Klager kan derhalve ook in zijn beroep wordenontvangen, voorzover dit zich uitstrekt tot het handelen door bedoelde psycholoog.
Aannemelijk is geworden dat klager niet meer dan één kort, door hem zelf gezocht, gesprekscontact met deze psycholoog heeft gehad, aan wie hij zijn dringende behoefte aan psychische hulp heeft verduidelijkt. Desondanks heeft depsycholoog besloten klager de gevraagde hulp niet te bieden, noch door hemzelf, noch door een van de andere leden van het PMO. Deze aanvankelijk mondeling gegeven afwijzing heeft de psycholoog laten volgen door zijn brief aan klagervan 17 oktober 2003.
De beroepscommissie overweegt daaromtrent het volgende. Hoe omvangrijk klagers problematiek ook leek en specialistische hulp behoefde, die in de onderhavige p.i. niet of niet voldoende zou kunnen worden geboden, de professionaliteitvan de hulpverlener vereist dat klager in zijn hulpvraag serieus zou zijn genomen en dat hem een tenminste één gesprekscontact zou worden geboden. Bij die gelegenheid had kunnen en moeten worden beoordeeld of en in hoeverre klager(voorlopige) hulp terzake van zijn problematiek kon worden geboden. Door weloverwogen te besluiten om een dergelijk gesprek met klager in het geheel niet aan te gaan is naar het oordeel van de beroepscommissie jegens klageronzorgvuldig gehandeld. Het handelen van de inrichtingspsycholoog moet daarom, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zalderhalve gegrond worden verklaard. Aan klager zal vanwege het door hem ondervonden ongemak de hierna te noemen tegemoetkoming worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de locatie De Geerhorst toekomende tegemoetkoming op € 50,-.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en prof.dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 25mei 2004

secretaris voorzitter

Naar boven